Samenstellingen

Samenstellingen
twee of meer woorden aan elkaar schrijven

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Samenstellingen
twee of meer woorden aan elkaar schrijven

Slide 1 - Tekstslide

Hoe weet je nu wanneer je -e schrijft en wanneer je -en moet schrijven?

7 keuzes

Slide 2 - Tekstslide

Zon + bank = ?
A
zonnebank
B
zonnenbank

Slide 3 - Quizvraag

horloge + bandje = ?
A
horlogebandje
B
horlogesbandje

Slide 4 - Quizvraag

Meerdere meervoudsvormen op -en en -s.

lade + kast = ladekast

Slide 5 - Tekstslide

groente + soep = ?
A
groentessoep
B
groentesoep

Slide 6 - Quizvraag

Eerste deel versterkt het tweede deel.

Ape + trots = apetrots

Slide 7 - Tekstslide

Reuze + leuk = ?
A
reuzeleuk
B
reuzenleuk

Slide 8 - Quizvraag

platte + land = ?
A
plattenland
B
platteland

Slide 9 - Quizvraag

Eerste deel komt van een werkwoord.

Spin + wiel = spinnewiel

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

knorren + pot = ?
A
knorrepot
B
knorrenpot

Slide 12 - Quizvraag

Maak een zin met woord met een trema.

Slide 13 - Open vraag

Maak een zin met een samenstelling.

Slide 14 - Open vraag

Trema 
Je gebruikt een trema als je binnen een woord twee klinkers niet als één klank mag lezen:
ruïne
heroïne
vacuüm 
Dus geen trema op: heiig, concierge, want dat gaat om  één klank 

Slide 15 - Tekstslide

Trema?
financieel
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quizvraag

Trema?
financien
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag

Trema?
industriele
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quizvraag

Trema?
tatoeage
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

Trema?
Welke vorm is onjuist?
A
gevarieerd
B
geïllustreerd
C
gekopieerd
D
gefinanciërd

Slide 20 - Quizvraag