Introductie les1 Het Betoog.

 

Wat gaan we de komende 9 weken doen?
= tot de volgende vakantie ;-)

BASIS:
Iedereen moet een laptop meenemen en licenties hebben 
Les op dinsdag:
Lezen en Taalblokken, zelfstandig werken

Les op woensdag:
Het betoog.
We werken toe naar het schrijven van een betoog.
>Een artikel met een mening.
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

 

Wat gaan we de komende 9 weken doen?
= tot de volgende vakantie ;-)

BASIS:
Iedereen moet een laptop meenemen en licenties hebben 
Les op dinsdag:
Lezen en Taalblokken, zelfstandig werken

Les op woensdag:
Het betoog.
We werken toe naar het schrijven van een betoog.
>Een artikel met een mening.

Slide 1 - Tekstslide

Heb jij Nederlands op 2F niveau gedaan en een 7 op jouw diploma als eindcijfer?
A
Ja
B
Nee
C
Ga ik zo snel mogelijk uitzoeken!
D
Ik had lager dan een 7.

Slide 2 - Quizvraag

Start... eigen research.
Lees de tekst op de website even goed door. 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Wat is een betoog?

Slide 5 - Woordweb

Wat is een voorbeeld van een betoog? Meerdere antwoorden mogelijk.
A
Een column in de krant met een mening
B
Een speech met een mening
C
Een nieuwsartikel
D
Reclame

Slide 6 - Quizvraag

Is een betoog altijd een geschreven tekst?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent het woord 'betoging"?
A
Een demonstratie
B
Als iemand je overtuigd heeft
C
Als iemand kritiek heeft
D
Een artikel in de krant met een mening

Slide 8 - Quizvraag

Wat doet een schrijver als hij als tekstdoel OVERTUIGEN heeft?
A
Hij legt uit en geeft vooral feiten
B
Hij probeert je een mening te geven met argumenten.
C
Hij probeert je te overtuigen iets te gaan doen.
D
Hij schrijft een tekst die je voor de gezelligheid kunt lezen.

Slide 9 - Quizvraag

Welk tekstdoel past bij een betoog?
A
informeren
B
instrueren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 10 - Quizvraag

Een betoog heeft 4 belangrijke onderdelen: 


1. Stelling. Jouw mening in 1 zin
2. Argumenten. Je zorgt met argumenten dat iemand overtuigd wordt. 
3. Een weerspreking (je bereidt je voor op een tegenargument)
4. Conclusie. (Kortom, ik vind... ben van mening dat...)

Slide 11 - Tekstslide

Een weerspreking?
  • Je bedenkt een argument dat de tegenpartij zou kunnen gebruiken. 
  • Die zet je in jouw tekst en je schrijft erbij waarom je het daarmee niet eens bent.
  • Je kunt ook iemand anders jouw weerspreking laten 'uitspreken'. 

Stelling: de studiebeurs moet verhoogd worden.
....argumenten waarom je dit vindt. 
En dan:
Weerspreking: Sommige mensen zullen zeggen dat een studiebeurs te veel geld kost, maar dat klopt niet. Het levert juist geld op als veel mensen kunnen studeren. 
Of: de minister zegt dat de studiebeurs te veel geld kost, maar dat klopt niet.

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht
Lees het betoog dat wordt uitgedeeld. 
Onderstreep de stelling, alle argumenten en de conclusie.
En zit er een weerspreking in?

timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide

Bedenk een stelling voor het onderwerp "Smartphones". Dus 1 zin met een mening over smartphones.

Slide 14 - Open vraag

Bedenk 2 argumenten die jouw stelling over smartphones verdedigen.

Slide 15 - Open vraag

Bedenk een weerspreking voor jouw stelling.

Sommige mensen zullen zeggen dat....
maar dat klopt niet want.....

Slide 16 - Open vraag

Alinea 5
Inleiding
Alinea 3+4
Slot
De aandacht trekken van de lezer
Stelling geven.
conclusie
Een tegenargument met weerlegging geven
argumenten geven met uitleg

Slide 17 - Sleepvraag

Volgende week
Oefenen met titel en inleiding. 

Slide 18 - Tekstslide