Schrijven (uitleg IVIO)

Schrijven!

Schrijven!

Schrijven!
Schrijven!


Schrijven
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 5

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Schrijven!

Schrijven!

Schrijven!
Schrijven!


Schrijven

Slide 1 - Tekstslide

Bij een IVIO-examen zitten meestal twee of drie schrijfopdrachten. Dit gaan wij vandaag bespreken.



Aan het einde van deze les weet je:
-hoe je een tekst kunt schrijven met een bepaald tekstdoel: email, brief (zakelijk, sollicitatie), artikel/verhaal.



Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog van...
- een email schrijven......
-een artikel/verhaal schrijven.......
- een (zakelijke/sollicitatie) brief schrijven.......

Slide 3 - Tekstslide

E-mail
E-mail schrijven

Slide 4 - Tekstslide

Het onderwerp van een email zet je bij

A
Verzenden
B
CC
C
Aan
D
Onderwerp

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent CC in een email?
A
Je krijgt mail en moet deze beantwoorden.
B
Je krijgt mail en leest deze alleen.
C
Je krijgt mail en verwijdert deze.
D
Je krijgt mail en stuurt deze door.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een goede aanhef van een zakelijke email?
A
Beste mensen,
B
Geachte mevrouw Eijgermans,
C
Geachte heer / mevrouw,
D
Beste mevrouw Eijgermans,

Slide 7 - Quizvraag

Een zakelijke email
A
moet netjes zijn (formeel)
B
hoeft niet netjes te zijn (informeel)

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de slotgroet van een zakelijk email?
A
met vriendelijke groet
B
hartelijke groet
C
groetjes
D
groet

Slide 9 - Quizvraag

Een artikel/verhaal schrijven !

Slide 10 - Tekstslide

Artikel.

Slide 11 - Tekstslide

Als je begint met een artikel schrijven is het belangrijk om:
A
een krant te hebben
B
te weten wat je publiek is
C
te weten wat voor soort tekst het is
D
dat het kort moet zijn

Slide 12 - Quizvraag

Waar begin je een artikel meestal mee?
A
Jezelf voorstellen
B
Een goede grap
C
De aanleiding voor het schrijven van het artikel

Slide 13 - Quizvraag

Waar zet je de aanleiding voor het schrijven van het artikel?
A
In het middenstuk
B
In het slot
C
In de titel
D
In de inleiding

Slide 14 - Quizvraag

Gebruik tussenkopjes bij het schrijven van een artikel
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Wat kun je zoal in het slot van een artikel schrijven?
A
samenvatting en conclusie
B
mening en argumenten herhalen
C
opsomming
D
nieuwe, prikkelende informatie

Slide 16 - Quizvraag

In welk geval moet je een naam onder een artikel schrijven?
A
Het is een ingezonden brief/artikel
B
Het is een e-mail
C
Het is een nieuwsbericht
D
Het is een brief namens je familie

Slide 17 - Quizvraag

Controlevraag: weet ik nu hoe ik een artikel moet schrijven?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quizvraag

Zakelijke brief.
1. Klachtenbrief
2. Sollicitatiebrief
3. Motivatiebrief

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Link

Wat is een zakelijke brief?
A
een briefje aan je moeder
B
een sollicitatiebrief
C
een klachtenbrief over je telefoonabonnement
D
een boodschappenlijstje

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een zakelijke brief?
A
briefje voor je moeder
B
mail aan je docent
C
sollicitatiebrief

Slide 24 - Quizvraag

Hoe begin je een zakelijke brief?
A
Betreft
B
Eigen (adres)gegevens
C
Aanhef
D
Naam afzender

Slide 25 - Quizvraag

Een zakelijke brief heeft een vaste opbouw.

Wat schrijf je in de inleiding van een zakelijke brief?
A
Wat je van de lezer verwacht.
B
Precieze informatie.
C
De reden en het onderwerp van je brief.
D
Geen van de antwoorden is juist.

Slide 26 - Quizvraag

De volgorde van de zakelijke brief:
A
Inleiding, Slot, Kern
B
Kern, Slot, Inleiding
C
Inleiding, Kern, Slot

Slide 27 - Quizvraag

Wat is GEEN
zakelijke brief?
A
sollicitatiebrief
B
klachtenbrief
C
verzoekbrief
D
liefdesbrief

Slide 28 - Quizvraag

Hoe eindig je een zakelijke brief?
A
Met vriendelijke groet,
B
Groetjes,
C
Nou, tot ziens dan maar!
D
Hoogachtend,

Slide 29 - Quizvraag

Evaluatievraag: Wat vonden jullie van deze les?
A
Rommelig,onduidelijk
B
Wel prima, maar ik heb nog wat vragen
C
Helemaal duidelijk, ik snap ALLES!
D
Anders, namelijk:

Slide 30 - Quizvraag

Einde les

Slide 31 - Tekstslide