Tegenstellend verband: geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn
Signaalwoorden bij een tegenstellend verband: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen, aan de ene kant ... aan de andere kant.
Bijvoorbeeld: Aan de ene kant wil ik goede cijfers halen. Aan de andere kant wil ik niet te veel leren.