In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
tekstverbanden en signaalwoorden - deel 2
Slide 1 - Tekstslide
TEKSTVERBANDEN
Zorgen ervoor dat
woorden, zinnen en alinea's
met elkaar samenhangen.
Slide 2 - Tekstslide
Samenhang
In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Dit betekent dat ze goed op elkaar aansluiten.
Ik ga naar school. Huiswerk maken is zo vermoeiend. Lekker slapen.
In de bovenstaande zin ontbreekt de samenhang.
Slide 3 - Tekstslide
Ik ga naar school. ____________ ga mijn huiswerk maken. Huiswerk maken is echt vermoeiend. ____________ ik moe ben ga ik maar vroeg naar bed om lekker te slapen.
Ten eerste
Daarna
Daarom
Omdat
Slide 4 - Sleepvraag
Samenhang
Een samenhang in een tekst noemen we een verband. Tekstverbanden kun je herkennen aan signaalwoorden. Signaalwoorden geven dus de samenhang
van een tekst aan.
Slide 5 - Tekstslide
Hoe herken je verbanden tussen zinnen?
1. Let op de signaalwoorden als je een tekst leest! De signaalwoorden zeggen: Let op! Er komt nu een verband aan.
2. Lees het stukje tekst goed. Onderstreep signaalwoorden.
3. Bedenk steeds: bij welk verband hoort het signaalwoord. Welk verband kan het zijn?
4. Lees de zinnen in de tekst nog een keer. Bedenk of het verband klopt.
Slide 6 - Tekstslide
Opsommend verband
Dingen worden achter elkaar opgenoemd.
ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, verder, ten slotte, en, niet alleen..., (-), (1,2,3), (dots)
Slide 7 - Tekstslide
Tegenstellend verband
Er worden tegenovergestelde zaken genoemd.
maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant...aan de andere kant.
Slide 8 - Tekstslide
Chronologisch
- Het tijdsverband geeft aan dat gebeurtenissen in een bepaalde tijdsvolgorde worden genoemd.
Slide 9 - Tekstslide
Tijdsvolgorde
Eerst bereikten de Nederlandse voetbalvrouwen de kwartfinale, daarna gingen ze door naar de halve finale en vervolgens wisten ze de finale te winnen!
Slide 10 - Tekstslide
Kies het goede antwoord.
Tekstverbanden...
A
...geven alinea's aan
B
...geven het doel van een tekst aan
C
...geven aan hoe alinea's en zinnen met elkaar te maken hebben
Slide 11 - Quizvraag
Kies het juiste antwoord. Ruben is morgen niet op school, maar overmorgen wel.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
Slide 12 - Quizvraag
Kies het juiste antwoord. Ik doe dat niet: ten eerste heb ik er geen zin in, ten tweede heb ik er geen tijd voor.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
Slide 13 - Quizvraag
Kies het juiste antwoord. Hij was op tijd, hoewel het erg glad was.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
Slide 14 - Quizvraag
'Ook' is een signaalwoord voor
A
een toelichting
B
een tegenstelling
C
een opsomming
Slide 15 - Quizvraag
Signaalwoorden opsomming
Signaalwoorden tegenstelling
En
Verder
Ten tweede
Ten eerste
1, 2, 3
:
Tegenover
Hoewel
Maar
Echter
Slide 16 - Sleepvraag
TEGENSTELLING
OPSOMMING
maar
en
ten slotte
om te beginnen
toch
Slide 17 - Sleepvraag
Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsverband
Slide 18 - Quizvraag
1. Wat zijn signaalwoorden opsommend verband ?
A
om te beginnen, ook, bovendien, en, daarnaast, vervolgens, verder, ten slotte
B
daardoor, doordat, als gevolg van
C
maar, toch, echter, desondanks, aan de ene kant .... aan de andere kant, daar staat tegenover
D
daarom, dus, omdat, want, namelijk, immers
Slide 19 - Quizvraag
Is dit een voorbeeld van een tijdsverband: 'Eerst ging ik naar de bakker en daarna naar de supermarkt.'
A
Ja
B
Nee
Slide 20 - Quizvraag
signaalwoord + verband:
Grote schoonmaak Opruimen is niet mijn sterkste kant. Rotzooi maken kan ik daarentegen wel goed.
A
Rotzooi - signaalwoord opsomming
B
Grote - signaalwoord toelichting
C
daarentegen - signaalwoord tegenstelling
D
Goed - signaalwoord voorbeeld
Slide 21 - Quizvraag
Wat is GEEN signaalwoord van tegenstelling?
A
echter
B
toch
C
bijvoorbeeld
D
maar
Slide 22 - Quizvraag
Een signaalwoord voor een opsomming is...
A
Echter
B
Dus
C
Want
D
En
Slide 23 - Quizvraag
Waaraan herken je een tijdsverband?
A
Gebeurtenissen die in een bepaalde volgorde staan
B
Hoe lang een tekst duurt als je leest
C
Hoe dik het boek is dat je leest
D
Hoe de alinea's elkaar opvolgen
Slide 24 - Quizvraag
Welke signaalwoorden duiden op een tijdsverband?
A
Eerst, daarna, vervolgens
B
Dus, daarom, immers
C
Niettemin, desondanks, hoewel
D
Bijvoorbeeld, zoals, namelijk
Slide 25 - Quizvraag
Welk verband zit in de volgende zin: 'Ik kijk veel op Netflix en op Videoland'
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Tijdsverband
D
Oorzaak-gevolg
Slide 26 - Quizvraag
Welk verband zit in de volgende zin: 'Toen ik vanmorgen wakker werd, deed ik eerst de gordijnen open'