In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Spelling andere woorden
Slide 1 - Tekstslide
Programma
- Welkom
- Doelen
- Instructie
- Aan het werk
- Evaluatie
Slide 2 - Tekstslide
Doelen
Aan het einde van de les
- weet je hoe je verkleinwoorden schrijft
- kun je verkleinwoorden goed schrijven
- kun je alle tot nu toe geleerde spellingregels toepassen
Slide 3 - Tekstslide
Verkleinwoorden
Vaak kun je een verkleinwoord maken van een zelfstandig naamwoord: znw + achtervoegsel (bijv. -je, -tje, -pje, -kje, -etje)
Bij veel woorden gewoon te horen.
huis huisje boom boompje
Als je het niet kunt horen, zijn er regels voor.
Slide 4 - Tekstslide
Verkleinwoorden
Slide 5 - Tekstslide
Even oefenen
Schrijf van de volgende woorden steeds het verkleinwoord op.
Slide 6 - Tekstslide
lolly
Slide 7 - Open vraag
stroom
Slide 8 - Open vraag
bikini
Slide 9 - Open vraag
koning
Slide 10 - Open vraag
raam
Slide 11 - Open vraag
spray
Slide 12 - Open vraag
oma
Slide 13 - Open vraag
A4
Slide 14 - Open vraag
cake
Slide 15 - Open vraag
jongen
Slide 16 - Open vraag
Dictee
Maak het dictee.
1. Luister naar de hele zin.
2. Schrijf de woorden uit de zin op die de docent nog eens noemt.
3. Controleer de woorden goed aan het einde van de oefening.
Slide 17 - Tekstslide
Leren
Leer voor de toets van morgen.
Hoe? mindmap maken met alle regels die bij een bepaald onderdeel horen.
In het midden: spelling andere woorden en maak daarna subgroepen (samenstellingen, moeilijke woorden, hoofdletters, meervoud, apostrof, weglatingsstreepje, afbreekteken)
Slide 18 - Tekstslide
Evaluatie
Aan het einde van de les
- weet je hoe je verkleinwoorden schrijft
- kun je verkleinwoorden goed schrijven
- kun je alle tot nu toe geleerde spellingregels toepassen