devoir/recevoir

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent devoir

Slide 2 - Open vraag

devoir FN/NF

- présent = tt: ik moet

- passé composé = v.t.t. : ik heb gemoeten

- imparfait = o.v.t : ik moest

-futur simple= toekomende tijd: ik zal moeten

_

Slide 3 - Tekstslide

DEVOIR
wij moeten
zij moet
jij moet
ik moet
jullie moeten
zij moeten
nous devons
je dois
elles doivent
tu dois
elle doit
vous devez

Slide 4 - Sleepvraag

vertaal: ik moet (= présent)

Slide 5 - Open vraag

welk hulpwerkwoord gebruik je bij de passé composé: ik .... gemoeten

Slide 6 - Open vraag

wat is het voltooid deelwoord van moeten: ik heb....../j'ai......

Slide 7 - Open vraag

imparfait: hoe maak je die stam ook al weer?

Slide 8 - Open vraag

wat is de nous vorm van de présent van devoir?
A
nous devoirons
B
nous devons
C
nous avons dû
D
nous devions

Slide 9 - Quizvraag

vul alle achteruitgangen
van imparfait in

Slide 10 - Woordweb

vul in:
tu ....... acheter des pommes (imparfait)

Slide 11 - Open vraag

kies uit:
jullie hebben op tijd moeten vertrekken (passé composé)
A
vous devons partir à l'heure
B
vous deviez partir à l'heure
C
vous devez partir à l'heure
D
vous avez dû partir à l'heure

Slide 12 - Quizvraag

wat is de stam van de futur : (ik zal moeten)

Slide 13 - Open vraag

wat is de uitgangen van de futur : (ik zal moeten)

Slide 14 - Open vraag

zij zullen moeten

Slide 15 - Open vraag

recevoir (F-N)

Slide 16 - Tekstslide

il reçoit
A
hij ontvangt
B
hij zal ontvangen
C
hij ontving
D
hij had ontvangen

Slide 17 - Quizvraag

il reçevait
A
hij ontvangt
B
hij zal ontvangen
C
hij ontving
D
hij had ontvangen

Slide 18 - Quizvraag

vous recevrez
A
u ontvangt
B
u zal ontvangen
C
u ontving
D
u heeft ontvangen

Slide 19 - Quizvraag

vous avez reçu
A
u ontvangt
B
u zal ontvangen
C
u ontving
D
u heeft ontvangen

Slide 20 - Quizvraag

ils devront contrôler l'équilibre

Slide 21 - Open vraag

il doit transpirer parce qu'il a le vertige

Slide 22 - Open vraag

ik moet vliegen na (=après) de sprong

Slide 23 - Open vraag

jij moet langzaam klimmen in de hoogte

Slide 24 - Open vraag

jullie moeten klimmen om (=pour) de angst te overwinnen

Slide 25 - Open vraag