Hoofdstuk 4

Hoofdstuk 4
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

paragraaf 1

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een sociale huurwoning?
A
een woning waarvoor je een hypotheek afsluit bij de bank.
B
een woning waarbij de eigenaar zelf de huurprijs bepaalt en waar dus geen maximum huurprijs voor geldt.
C
een woning waarbij een maximaal huurtarief geldt en waarvoor je met een te hoog inkomen niet in aanmerking komt.
D
een woning waarbij mensen uit verschillende gezinnen samenwonen.

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een woning in de vrije sector?
A
een woning betaald met een lening van de bank
B
een woning met een huur boven de huurgrens
C
een woning voor mensen met een laag inkomen
D
een woning waar je eigenaar van wordt

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vrije sector
Sociale huurwoning
Woningen gemaakt door woningcorporaties. 
Minder regels bij het huren.
Woningen tot ongeveer € 740 per maand.
Prijs mag zo hoog zijn als je zelf wilt.
Woningen voor mensen met een lager inkomen.

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opzeggen verhuurder

Niet geldige reden 
  • Overlijden van de verhuurder (moet de nieuwe eigenaar zich houden aan overeenkomst)
  • Verkoop van de woning door de verhuurder

Geldige redden voor opzeggen
  • Huurder houdt zicht niet aan huurovereenkomst
  • Verhuurder wil zelf in huis wil wonen en biedt de huurder vervangende woonruimte aan.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klein en groot onderhoud
Klein onderhoud: Meestal het onderhoud binnen, zoals schilderwerk en de vloer. De huurder moet dit zelf betalen.




Groot onderhoud: Onderhoud aan het gebouw en alles wat daaraan vastzit, zoals de keuken, CV-ketel, het schilderwerk buiten etc…Deze kosten zijn voor de verhuurder.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De kosten van groot onderhoud zijn voor de
A
huurder
B
verhuurder
C
gemeente

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef aan of het vervangen van een badkamer klein of groot onderhoud is
A
Klein
B
Groot

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verhuurder
Huurder
Woningverbetering
Klein onderhoud
Groot onderhoud

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

paragraaf 2

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een makelaar?
A
Iemand die helpt je huis te verkopen
B
Iemand die iets maakt
C
Een fietsenmaker
D
Een timmerman

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een taxatierapport?
A
Een rekening van al je taxiritten
B
Een rapport waarin je de waarde van je huis zelf hebt berekend
C
Een rapport met daarin de berekende waarde van je huis opgesteld door een makelaar

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als koper en verkoper het eens zijn over de prijs van een huis, sluiten ze meestal een voorlopig koopcontract.

Wat wordt in het voorlopig koopcontract onder andere vastgelegd?
A
De getaxeerde waarde van het huis.
B
De periode waarin de verkoper zich kan terugtrekken.
C
De situatie(s) waarin zonder boete de koop niet doorgaat.
D
Het bedrag waarmee de koopsom nog kan veranderen.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Overdrachtsbelasting =
A
een percentage over de koopsom
B
een percentage over het bedrag van de lening
C
Een percentage over de provisie voor de makelaar

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik koop een woning voor € 300.000. De notariskosten zijn € 1.500. De overdrachtsbelasting is 2%. Bereken hoeveel € de overdrachtsbelasting is.
A
60.000
B
600
C
6.000
D
6

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een transportakte is:
A
Leveringsakte
B
Eigendomsbewijs van de woning
C
Een akte die in beweging is
D
Alles wat de notaris doet

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent 'kosten koper'?
A
Bijkomende kosten bij de koop van een huis
B
Kosten voor het renoveren van een huis
C
Kosten voor het huren van een woning
D
Kosten voor het bouwen van een huis

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke woningen zijn v.o.n.
(vrij op naam)?
A
Alle koopwoningen
B
Alle huurwoningen
C
Bestaande koopwoningen
D
Nieuwbouw- koopwoningen

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

het kadaster is:
A
het openbaar register waarin onroerende zaken staan
B
het openbaar register waarin alle registergoederen staan
C
een register van de notaris
D
het is geen register

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

paragraaf 3

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een hypotheek?
A
Een geldlening voor een huis
B
Een geldlening voor een onroerend goed
C
Een langlopende lening
D
Het recht van de bank om jouw onroerend goed te mogen verkopen.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Annuïteit
  • Maandbedrag blijft hetzelfde
  • In het begin veel rente en weinig aflossing

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lineair
  • Maandbedrag wordt steeds lager
  • Aflossing blijft gelijk 
  • Dus steeds minder rente

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sleep het juiste antwoord naar het juiste vak. 
Je betaalt iedere maand hetzelfde bedrag. Je betaalt steeds minder rente, maar steeds meer aflossing.
Doordat je aflost, betaal je steeds minder rente. De totale lasten worden steeds lager.
Spaarhypotheek
Lineaire hypotheek
Annuïteiten hypotheek 
Aflossingsvrije hypotheek 

Slide 25 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Annuiteiten hypotheek 

Lineair hypotheek

Slide 26 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is variabele rente?
A
Rente die vast staat.
B
Dat het rente percentage kan veranderen.
C
Dat de rente negatief is.
D
Het zelfde als een spaardeposito.

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

paragraaf 4

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

OZB berekenen 
Voorbeeld:
WOZ - waarde: € 290.000 ( getaxeerde waarde woning door gemeente)
OZB: 0,1507% van de WOZ waarde.

Formule: WOZ : 100 X percentage
€ 290.000: 100 x 0,1507 = € 437,03

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is OZB?
A
Onroerende Zaak Belasting
B
Huurtoeslag
C
Gemeentebelasting
D
Huurverhoging

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Huren
Kopen
Woning is van jou.
Je kan makkelijk verhuizen.
Zonder toestemming verbouwen. 
Groot onderhoud doet je verhuurder.
Kans dat je woning meer waard wordt.

Slide 31 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

koppel de juiste begrippen aan kopen of huren (14)
kopen 
Huren 
huisbaas 
notaris 
hypotheek lening van de bank 
flexibiliteit 

Slide 32 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

paragraaf 5

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is materiele schade?
A
Schade die in geld is uit te drukken
B
Schade die niet in geld is uit te drukken
C
Schade die je niet kunt zien
D
Stress

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

het bedrag waarvoor je verzekerd bent
Polis
polisvoorwaarden
Dekking
Schriftelijke overeenkomst
Rechten en plichten 

Slide 35 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uit welke kosten bestaan de kosten van een verzekering?
(sleep de juiste kosten naar dit blok)
Verzekeringspremie
Polis
Assurantiebelasting
Poliskosten
Direct writing
Administratiekosten

Slide 36 - Sleepvraag

LET OP Voor de toets moet je deze kunnen berekenen
Zet/sleep op de juiste plek??
Premie
Polis voorwaarden
Polis
Eigen risico
Inboedel
Alle spullen in je huis
Geld wat je betaalt voor een verzekering
Afspraken over een verzekering
Je betaalt een gedeelte van de schade
Contract voor een verzekering

Slide 37 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Thijmen heeft een verzekering afgesloten met een 'eigen risico'.
Wat is een 'eigen risico'?
A
Dat je niet weet wanneer er iets gebeurt
B
Dat je een eigen verzekering neemt
C
Dat deel moet je zelf betalen bij schade
D
Een deel van de schade wordt vergoed door de verzekerde

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij een laag eigen risico betaal je meer premie dan bij een hoog eigen risico.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

paragraaf 6

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opstalverzekering
  • Opstalverzekering = voor schade aan het huis bij brand, storm en diefstal
  • herbouwwaarde
  • Alleen bij een koophuis!!
  • Premie is een promillage van verzekerd bedrag
  • Krijgt nooit meer uitgekeerd dan verzekerde waarde

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inboedelverzekering
  • Inboedelverzekering = voor schade aan de spullen in je huis bij brand, wateroverlast en diefstal
  • Nieuwwaarde
  • Bij koophuis en huurhuis!!
  • Premie is een promillage van verzekerd bedrag
  • Krijgt nooit meer uitgekeerd dan verzekerde waarde

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aansprakelijkheidsverzekering



  • Vergoedt schade aan mensen = lichamelijke schade
  • + Vergoedt schade aan spullen = materiële schade
  • Bij opzet GEEN vergoeding!!!
  • Geen vergoeding schade aan eigen spullen
  • Geen vergoeding bij nalatigheid

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zet/sleep op de juiste plek??
Opstal
Inboedel
Kast
Stoel
Schoorsteen
Trap
Bed
Schilderij
Bad
Keukenblok

Slide 44 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarvoor is een aansprakelijkheidsverzekering?
A
Schade die jij veroorzaakt aan spullen van een ander
B
Schade die jij veroorzaakt aan het lichaam van een ander
C
Schade die jij veroorzaakt aan spullen en/of het lichaam van een ander

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onderverzekering: 
                       verzekerde waarde < werkelijke waarde

Oververzekering:
                       verzekerde waarde > werkelijke waarde

Juiste verzekering:
                       verzekerde waarde = werkelijke waarde

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De verzekerde waarde is € 150.000. De gezonde waarde is € 100.000. Hier is sprake van:
A
Onderverzekering
B
Oververzekering

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist?

1. Schade aan je huis is verzekerd op een inboedelverzekering.
2. De verzekerde waarde bij een opstalverzekering is de verkoopwaarde van het huis.
A
Beide stellingen zijn onjuist
B
Alleen stelling 1 is juist
C
Alleen stelling 2 is juist
D
Beide stellingen zijn juist

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De verzekerde waarde is € 150.000. De gezonde waarde is € 100.000. De schade bedraagt € 20.000. De schade-uitkering bedraagt:
A
€ 20.000
B
€ 30.000
C
€ 150.000
D
€ 13.333,33

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies