Quiz herhaling woordsoorten + wed.k.vnw.

woordsoorten
quiz
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

woordsoorten
quiz

Slide 1 - Tekstslide

Quiz

Weet jij alle woordsoorten? Doe mee met de quiz! 

De volgende woordsoorten komen aan bod:

- lidwoord (bepaald en onbepaald)

- zelfstandig naamwoord

- bijvoeglijk naamwoord

- werkwoord 

- voorzetsel

- bijwoord

-voegwoord

- persoonlijk voornaamwoord

-bezittelijk voornaamwoord

- aanwijzend voornaamwoord

- wederkerend voornaamwoord

- telwoord (alle soorten)

Slide 2 - Tekstslide

Waarom heeft hij zich niet gewassen?
'zich' =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 3 - Quizvraag

Het mooie meisje, dat daar staat, is heel timide.
'mooie' =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bijvoeglijk voornaamwoord
C
lidwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 4 - Quizvraag

Het mooie meisje, dat daar staat, is heel timide.
"timide" =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bijvoeglijk voornaamwoord
C
bijwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 5 - Quizvraag

Ik ben benieuwd naar de cijfers.

"naar" =
A
voorzetsel
B
bijwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 6 - Quizvraag

Jongedame, dit is de zoveelste keer dat ik jou waarschuw!
'zoveelste' =
A
bepaald hoofdtelwoord
B
bepaald rangtelwoord
C
onbepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 7 - Quizvraag

Vandaag zijn we naar de zee gegaan
"we" =
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord

Slide 8 - Quizvraag

Zij verwachtte veel van het feest.

"van" =
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
lidwoord
D
telwoord

Slide 9 - Quizvraag

Jongedame, dit is de zoveelste keer dat ik jou waarschuw!
'waarschuw' =
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
bijwoord

Slide 10 - Quizvraag

Ik zou hem dat vorige week gegeven hebben.
"zou" =
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
bijwoord

Slide 11 - Quizvraag

Ik zal je daar nog over mailen.

"daar" =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel

Slide 12 - Quizvraag

Op mijn zestiende kreeg ik een scooter
"zestiende" =
A
bepaald hoofdtelwoord
B
bepaald rangtelwoord
C
onbepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 13 - Quizvraag

Voor de laatste keer wordt de voorstelling gespeeld.
"laatste" =
A
bepaald hoofdtelwoord
B
bepaald rangtelwoord
C
onbepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 14 - Quizvraag

Wat vindt je leraar van dit antwoord?

"dit" =
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bepaald lidwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 15 - Quizvraag

Hij heeft zijn broertje ontzettend gemist.
'zijn'=
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 16 - Quizvraag

Hardlopen is een van de dingen die ik het liefste doe.
'een'=
A
onbepaald lidwoord
B
bepaald lidwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bepaald hoofdtelwoord

Slide 17 - Quizvraag