18 Een schrijver kan verschillende doelen hebben met het schrijven van een tekst. Welke twee schrijfdoelen zie je met name terug in deze tekst?
A
amuseren en informeren
B
amuseren en overtuigen
C
informeren en overtuigen
D
informeren en tot handelen aanzetten
1 / 12
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlanMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4
In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen.
Onderdelen in deze les
18 Een schrijver kan verschillende doelen hebben met het schrijven van een tekst. Welke twee schrijfdoelen zie je met name terug in deze tekst?
A
amuseren en informeren
B
amuseren en overtuigen
C
informeren en overtuigen
D
informeren en tot handelen aanzetten
Slide 1 - Quizvraag
19 Hoe wordt de tekst ingeleid in alinea 1? De tekst wordt ingeleid door
A
A de aanleiding te noemen voor het schrijven van het artikel.
B
B een voorbeeld te geven bij het onderwerp.
C
C een voor de tekst belangrijke vraag te stellen.
D
D het standpunt van de schrijver weer te geven.
Slide 2 - Quizvraag
20 De alinea’s 2, 3 en 4 horen bij elkaar. Welke vraag geeft het beste de inhoud van de alinea’s 2, 3 en 4 samen weer?
A
A Bestaan er verschillen tussen jongens en meisjes?
B
B Verschillen hersenen van jongens en meisjes?
C
C Waarom verschillen de verwachtingen van ouders en leerkrachten?
D
D Wat zijn de oorzaken voor verschillen tussen jongens en meisjes?
Slide 3 - Quizvraag
21 De schrijver is het niet eens met journalisten die aangeven dat er geen verschillen bestaan tussen jongens en meisjes. Citeer een woord of woordgroep uit alinea 2 waaruit blijkt dat de schrijver het niet eens is met deze journalisten.
Slide 4 - Open vraag
22 “Dit wordt ook wel de ‘sekse-stereotypering’ genoemd.” (regels 25-27) Leg uit wat er in de tekst met ‘sekse-stereotypering’ bedoeld wordt. Gebruik voor je antwoord niet meer dan 20 woorden.
Slide 5 - Open vraag
23 “Mannen en vrouwen verschillen in ten minste vier T’s: Talents, Tastes, Temperaments en Tails.” (regels 68-71) Welke van deze vier T’s is geen eigenschap van de man of vrouw zelf?
Slide 6 - Open vraag
24 “Mannen en vrouwen verschillen in ten minste vier T’s: Talents, Tastes, Temperaments en Tails.” (regels 68-71) Leg voor iedere T uit wat het verschil tussen mannen en vrouwen is. − Talents − Tastes − Temperaments − Tails
Slide 7 - Open vraag
25 Welke tekststructuur herken je in alinea 6 tot en met 9?
A
A middel – doel
B
B opsomming
C
C overeenkomst – verschil
D
D voorwaarde
Slide 8 - Quizvraag
26 “Mannen zijn gemiddeld competitiever ingesteld (…)” (regels 101-102) Citeer twee woorden of woordgroepen die de schrijver in alinea 8 gebruikt voor ‘competitiever’.
Slide 9 - Open vraag
27 “De prooi (…) pad zijn.” (regels 144-152) Dit tekstgedeelte geeft een verklaring voor het verschil tussen mannen en vrouwen in
A
A Tails.
B
B Talents.
C
C Tastes.
D
D Temperaments.
Slide 10 - Quizvraag
28 Een schrijver kan een tekst op verschillende manieren afsluiten: Welke twee manieren vind je terug in alinea 11 van deze tekst?
A
1 door een aanbeveling te doen
B
2 door een conclusie te trekken
C
3 door een samenvatting te geven
D
4 door een toekomstverwachting te geven
Slide 11 - Quizvraag
29 Welke zin geeft het beste de hoofdgedachte weer van deze tekst?
A
A De aangeboren verschillen tussen jongens en meisjes moeten niet
ontkend worden.
B
B De onderzochte verschillen tussen jongens en meisjes zijn
gemiddelden.
C
C Jongens en meisjes zijn zowel op ruimtelijk als verbaal gebied
verschillend.
D
D Wetenschappers zijn het oneens over de verschillen tussen jongens
en meisjes.