tekst 4 2016 1tv

18 Een schrijver kan verschillende doelen hebben met het schrijven van een
tekst.
Welke twee schrijfdoelen zie je met name terug in deze tekst?

A
amuseren en informeren
B
amuseren en overtuigen
C
informeren en overtuigen
D
informeren en tot handelen aanzetten
1 / 12
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlanMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

18 Een schrijver kan verschillende doelen hebben met het schrijven van een
tekst.
Welke twee schrijfdoelen zie je met name terug in deze tekst?

A
amuseren en informeren
B
amuseren en overtuigen
C
informeren en overtuigen
D
informeren en tot handelen aanzetten

Slide 1 - Quizvraag

19 Hoe wordt de tekst ingeleid in alinea 1?
De tekst wordt ingeleid door

A
A de aanleiding te noemen voor het schrijven van het artikel.
B
B een voorbeeld te geven bij het onderwerp.
C
C een voor de tekst belangrijke vraag te stellen.
D
D het standpunt van de schrijver weer te geven.

Slide 2 - Quizvraag

20 De alinea’s 2, 3 en 4 horen bij elkaar.
Welke vraag geeft het beste de inhoud van de alinea’s 2, 3 en 4 samen
weer?

A
A Bestaan er verschillen tussen jongens en meisjes?
B
B Verschillen hersenen van jongens en meisjes?
C
C Waarom verschillen de verwachtingen van ouders en leerkrachten?
D
D Wat zijn de oorzaken voor verschillen tussen jongens en meisjes?

Slide 3 - Quizvraag

21 De schrijver is het niet eens met journalisten die aangeven dat er geen
verschillen bestaan tussen jongens en meisjes.
 Citeer een woord of woordgroep uit alinea 2 waaruit blijkt dat de
schrijver het niet eens is met deze journalisten.

Slide 4 - Open vraag

22 “Dit wordt ook wel de ‘sekse-stereotypering’ genoemd.” (regels 25-27)
 Leg uit wat er in de tekst met ‘sekse-stereotypering’ bedoeld wordt.
Gebruik voor je antwoord niet meer dan 20 woorden.

Slide 5 - Open vraag

23 “Mannen en vrouwen verschillen in ten minste vier T’s: Talents, Tastes,
Temperaments en Tails.” (regels 68-71)
 Welke van deze vier T’s is geen eigenschap van de man of vrouw
zelf?

Slide 6 - Open vraag

24 “Mannen en vrouwen verschillen in ten minste vier T’s: Talents, Tastes,
Temperaments en Tails.” (regels 68-71)
 Leg voor iedere T uit wat het verschil tussen mannen en vrouwen is.
− Talents
− Tastes
− Temperaments
− Tails

Slide 7 - Open vraag

25 Welke tekststructuur herken je in alinea 6 tot en met 9?

A
A middel – doel
B
B opsomming
C
C overeenkomst – verschil
D
D voorwaarde

Slide 8 - Quizvraag

26 “Mannen zijn gemiddeld competitiever ingesteld (…)” (regels 101-102)
 Citeer twee woorden of woordgroepen die de schrijver in alinea 8
gebruikt voor ‘competitiever’.

Slide 9 - Open vraag

27 “De prooi (…) pad zijn.” (regels 144-152)
Dit tekstgedeelte geeft een verklaring voor het verschil tussen mannen en
vrouwen in

A
A Tails.
B
B Talents.
C
C Tastes.
D
D Temperaments.

Slide 10 - Quizvraag

28 Een schrijver kan een tekst op verschillende manieren afsluiten:
 Welke twee manieren vind je terug in alinea 11 van deze tekst?
A
1 door een aanbeveling te doen
B
2 door een conclusie te trekken
C
3 door een samenvatting te geven
D
4 door een toekomstverwachting te geven

Slide 11 - Quizvraag

29 Welke zin geeft het beste de hoofdgedachte weer van deze tekst?

A
A De aangeboren verschillen tussen jongens en meisjes moeten niet ontkend worden.
B
B De onderzochte verschillen tussen jongens en meisjes zijn gemiddelden.
C
C Jongens en meisjes zijn zowel op ruimtelijk als verbaal gebied verschillend.
D
D Wetenschappers zijn het oneens over de verschillen tussen jongens en meisjes.

Slide 12 - Quizvraag