Hoofdstuk 3 - Spelling

Nederlands

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide


Check in?
A
groene smiley
B
oranje smiley
C
rode smiley

Slide 2 - Quizvraag

Programma:

Lesuur 1:
  • Uitleg sterke werkwoorden
  • Check je kennis
  • Zelfstandig werken

Lesuur 2:
  • Uitleg meervouden
  • Check je kennis
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting
Lesvragen/ lesdoelen:
  • Ik concentreer mij op mijn (online) werk
  • Een sterk werkwoord is...
  • Om erachter te komen of ik een werkwoord op een -d of -t eindigt maak ik het woord.....
  • Bij de meeste woorden maak je meervoud door....

Slide 3 - Tekstslide

Theorie sterke werkwoorden
Een sterk werkwoord is sterk genoeg om van  klank te veranderen
Verleden tijd (vt)
Als iets gebeurd is. Je gebruikt de verleden tijd als het over vroeger gaat.
Extrauitleg? Bekijk het filmpje
Schrijf je nu een -d of een -t?
Maak het woord langer, dan hoor je dit.

Slide 4 - Tekstslide

Let op!
Deze werkwoorden moet je uit je hoofd leren.

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn de sterke werkwoorden in de zin:

Op het verjaardagsfeestje, gaven de kinderen cadeautjes, ze aten taart en speelden samen buiten.
A
aten
B
gaven
C
speelden
D
feestje

Slide 6 - Quizvraag

Welke van deze werkwoorden is een sterk werkwoord


A
hopen
B
glijden
C
leiden
D
strooien

Slide 7 - Quizvraag

Waar of niet waar: Je gebruikt altijd dubbele letters in de verleden tijd van sterke werkwoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Roepen, geven en brengen zijn sterke werkwoorden
A
ja, dat klopt
B
nee, brengen is zwak
C
nee, geven is zwak
D
nee, roepen is zwak

Slide 9 - Quizvraag

Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van
A
vorm
B
klank
C
lengte

Slide 10 - Quizvraag


Maak af:
Je ziet hier ...
A
sterke werkwoorden
B
zwakke werkwoorden

Slide 11 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Lesuur 1:
Spelling 3.8
(hoofdstuk 3, paragraaf 8)

Maak de volgende opdrachten:
2-3-4-5-6-7

Klaar:
Lesuur 2:
Spelling 3.8
(hoofdstuk 3, paragraaf 8)

Maak de volgende opdrachten:
8-9-11

Klaar:

Slide 12 - Tekstslide

Meervouden van zelfstandig naamwoorden
Geheugensteuntje meervoud
Als er van iets meer dan één is, noem je dat een meervoud.

Bijvoorbeeld: de leerlingen in de klas letten goed op.

Er zitten meer dan één leerling in de klas, leerlingen is het meervoud van leerling.

Bij de meeste woorden maak je het meervoud door -en achter het woord te zetten. Soms moet je het woord dan wel veranderen. Bekijk hier onder de verschillende stappen:
1
2
3
4
Geheugensteuntje
Hak het woord in lettergrepen:

bijvoorbeeld: beren
be - ren

De eerste lettergreep be-  eindigd met een een lange klank en is open. Je schrijft dan maar één klinker op en één medeklinker

Uitleg docent
Geheugensteuntje zelfstandig naamwoorden
Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een: mens, dier, pant of een ding.

Je kan de of het voor een zelfstandig naamwoord plaatsen

Slide 13 - Tekstslide

Maak het meervoud van brug

Slide 14 - Open vraag

Maak het meervoud van huis

Slide 15 - Open vraag

Maak het meervoud van droom

Slide 16 - Open vraag

Maak het meervoud van dief

Slide 17 - Open vraag

Zelfstandig werken
Lesuur 1:
Spelling 3.8
(hoofdstuk 3, paragraaf 8)

Maak de volgende opdrachten:
2-3-4-5-6-7

Klaar:
Lesuur 2:
Spelling 3.8
(hoofdstuk 3, paragraaf 8)

Maak de volgende opdrachten:
8-9-11

Klaar:

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht Donald Duck (Goofy)
Pak 2 kleuren stiften/ pennen of pen en potlood

Omcirkel de sterke werkwoorden met één kleur
Omcirker de zwakke werkwoorden met de andere kleur



timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide

Danald Duck 2
Maak het tabel (zie afbeelding) in je schrift.

Noteer de gevonden werkwoorden in de juiste kolom. Vul vervolgens van de gevonden werkwoorden ook de andere tijd in én het hele werkwoord in.


timer
10:00
Tegenwoordige tijd
verleden tijd
hele ww
stam

Slide 20 - Tekstslide