WOORDEN plus OPDRACHTEN Kennismaken - rose - dag 1

Thema 2 Kennismaken: dag 1
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Thema 2 Kennismaken: dag 1

Slide 1 - Tekstslide

de achternaam
  • de naam van je familie
  • voornaam <--> achternaam
  • de achternaam - de achternamen
  • zin: Hij heet Henk Bosch. Henk is zijn voornaam en Bosch is zijn achternaam

Slide 2 - Tekstslide

altijd
  • iedere/elke keer
  • altijd <---> nooit
  • zin: Als hij op bezoek komt, neemt hij altijd taart mee! 

Slide 3 - Tekstslide

het antwoord
  • iets wat je zegt als je een vraag krijgt
  • het antwoord - de antwoorden
  • zin: De docent geeft antwoord op de vraag van de leerling. 

Slide 4 - Tekstslide

belangrijk
  • Dit zeg je als iets van groot belang is. Het heeft grote gevolgen.
  • Het is belangrijk om iedere dag op school te komen.
  • Het is belangrijk om Nederlands te leren.
  • zin: De minister-president is voor Nederland belangrijk. 

Slide 5 - Tekstslide

bijna
  • niet helemaal
  • niet alles
  • zin: Mijn oma is bijna tachtig jaar. Volgende week is zij jarig. 
  • Ik heb genoeg gegeten, ik heb bijna alles op.

Slide 6 - Tekstslide

bijvoorbeeld
  • je noemt niet alles, maar één of twee
  • zin: Er zijn verschillende soorten fruit. Bijvoorbeeld een appel of een banaan. 

Slide 7 - Tekstslide

Wat is een achternaam?
(Er zijn meer goede antwoorden)
A
Je voornaam
B
De naam van je familie.
C
het tegengestelde van 'voornaam'
D
Niet je voornaam

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de achternaam van deze naam?
Marie Dekker

Slide 9 - Open vraag

Wat betekent
altijd?
A
meestal
B
soms
C
nooit
D
iedere keer

Slide 10 - Quizvraag

Ik ga altijd naar voetbaltraining.
Deze zin betekent......
A
Ik ga soms naar de training.
B
Ik ga iedere keer naar de training.

Slide 11 - Quizvraag

Maak een zin met het woord
altijd

Slide 12 - Open vraag

Waar staat de betekenis van het woord:
het antwoord ?
A
De docent luistert .
B
De docent praat.
C
De docent zegt iets na de vraag.
D
De docent zegt niks.

Slide 13 - Quizvraag

Maak de zin af:
Als de vraag gesteld wordt dan krijg je ................

Slide 14 - Open vraag

Belangrijk betekent..............
A
Iets wat niet veel belang heeft
B
Iets wat grote gevolgen heeft.

Slide 15 - Quizvraag

Zoek een foto van wat jij belangrijk vindt.

Slide 16 - Open vraag

Het woord 'bijna'
betekent
(er zijn meer goede antwoorden)
A
niet alles
B
alles
C
helemaal
D
niet helemaal

Slide 17 - Quizvraag

Waar is de zon bijna onder?
A
B

Slide 18 - Quizvraag

Waar lees je de betekenis van het woord
bijvoorbeeld?
A
Ik hou van veel soorten muziek, van klassiek , van rap.
B
Ik geef je precies 10 appels en 2 bananen.

Slide 19 - Quizvraag

Als ik 'bijvoorbeeld' zeg dan bedoel ik......
(er zijn twee goede antwoorden)
A
één of twee
B
niet alles
C
alles
D
precies

Slide 20 - Quizvraag

Zoek een voorbeeld van een muziekartiest.

Slide 21 - Open vraag