5.8: Jij of u?

• NT2
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

5.8: Jij of u?

Aan het einde van de les weet jij wanneer je jij  of u gebruikt in een zin. 

Is dit koorts?

1. Ja
2. Nee

Waar koop je medicijnen?

1. bij de apotheek
2. bij de supermarkt

haal

haalt

haalt

halen

halen

halen

ik

jij

hij / zij

wij

jullie

zij (2 of meer mensen)

kennen

• weten 
• weten wie of wat
• werkwoord
• ik ken - wij kennen
• zin: Ik ken dat meisje niet.
• zin: Wij kennen alle woorden van het thema.

Jong = jij

- kinderen

- mensen die jong zijn (1 jaar tot 20 jaar)

- mensen die je goed kent.

Je zegt dan de voornaam. 

oud = u

- mensen die oud zijn (21 jaar tot 99 jaar).

- mensen die je niet kent.

- Aan de juf en meneer (meester).

Je zegt dan de achternaam.

de voornaam

De naam die voor je achternaam komt.

Dus jouw naam.

Zin: Mijn voornaam is Ali. 

de achternaam

• de naam van je familie
• voornaam <--> achternaam
• de achternaam - de achternamen
• zin: Hij heet Henk Bosch. Henk is zijn voornaam en Bosch is zijn achternaam. 

u

1. leert
2. leren

Wie ben jij?

1. Ik ben Zeki.
2. Ik kom uit Syrië.
3. Ik woon in Delft.
4. Ik werk bij een basisschool.

Jij ... iets.

1. zeg
2. zegt
3. zeggen

u

1. geven
2. geeft