In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Hoe ziet jouw bureau/leerplek eruit als je gaat leren?
A
Rommelig, overal ligt wat
B
Opgeruimd, alleen dat wat ik nodig heb ligt er
C
Complete chaos, ik kan niets vinden
D
Leeg, er ligt niets op
Slide 2 - Quizvraag
Hoe ziet jouw werkplek eruit?
- overzicht houden
- rust in je hoofd
Zie bijlage in Team 2b: vul voor jezelf het overzicht in.
Slide 3 - Tekstslide
Taak voor deze week
Maak in Nieuw Nederlands de leerroute H2 – grammatica - naamwoordelijk gezegde
Maak in Nieuw Nederlands de leerroute H2 – grammatica – koppelwerkwoord of hulpwerkwoord
Maak in Nieuw Nederlands de leerroute H2- spelling- Engelse werkwoorden
Oefen de dicteewoorden van kolom d, e en f (herhaling klas 1)
Lees iedere schooldag minimaal een kwartier.
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
De baby wordt groot. Heeft deze zin een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 6 - Quizvraag
Het jongetje loopt naar school. Is dit een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 7 - Quizvraag
Staat er in de zin een werkwoordelijk gezegde of een naamwoordelijk gezegde: De taxibus is op de parkeerplaats geparkeerd.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
Slide 8 - Quizvraag
Staat er in de zin een werkwoordelijk gezegde of een naamwoordelijk gezegde: Jasmijn is de sportiefste leerling van de klas.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
Slide 9 - Quizvraag
Heeft de onderstaande zin een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde?
Hij blijkt met de Oscar voor beste bijrol te zijn onderscheiden.
A
een werkwoordelijk gezegde
B
een naamwoordelijk gezegde
Slide 10 - Quizvraag
hww, zww, kww
Als in een zin met een naamwoordelijk gezegde maar een werkwoord staat, dan is dat een vorm van een koppelwerkwoord (kww): zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen. Het koppelwerkwoord koppelt een (tijdelijke) eigenschap aan het onderwerp.
Slide 11 - Tekstslide
hww of kww
Als er meer werkwoorden zijn, staat het koppelwerkwoord vaak achter in de zin. De andere werkwoorden zijn dan hulpwerkwoord:
– Lasergamen is (kww) [echt spannend]!
– Lasergamen kan (hww) [echt spannend] zijn (kww) !
– Lasergamen zou (hww) weleens [echt spannend] kunnen (hww) zijn (kww)!
Slide 12 - Tekstslide
A
hww
B
kww
C
zww
D
bn
Slide 13 - Quizvraag
A
hww
B
kww
C
zww
D
ns.vgw
Slide 14 - Quizvraag
Ik ben de hele dag in bed blijven liggen. ben= blijven= liggen=
A
hww
kww
zww
B
hww
hww
zww
C
kww
kww
zww
D
hww
zww
kww
Slide 15 - Quizvraag
Mijn oma heeft de lekkerste appeltaart gebakken
heeft: hww, zww of kww?
A
hww
B
zww
C
kww
Slide 16 - Quizvraag
Aniek is 13 jaar geworden.
geworden: hww, zww of kww?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW
Slide 17 - Quizvraag
Geef van ieder werkwoord aan of het een hww, kww of zww is Wij zouden naar de film zijn gegaan.
Slide 18 - Open vraag
Geef van ieder werkwoord aan of het een hww, kww of zww is. Hij blijkt een heel goede voetballer te zijn.
Slide 19 - Open vraag
Verlenging lockdown: Vragen?
Slide 20 - Woordweb
Engelse werkwoorden 't kofschip
hele ww - ik-vorm - ik-vorm+t - ik-vorm +te(n)/de(n)