In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
14.2 - Voedsel produceren
Programma:
1. Huiswerk nieuw
2. Huiswerk check - vragen bespreken
3. Herhaling 14.1
4. Lesdoelen
5. Wat weet jij al?
6. Theorie + checks
7. Vragen//evaluatie
Slide 1 - Tekstslide
Huiswerk
Weektaak = 14.2 lezen/maken (online)
+ begrippenlijst maken.
Slide 2 - Tekstslide
Huiswerk van 14.1...
Vragen?
Slide 3 - Tekstslide
Even checken dan...
Slide 4 - Tekstslide
Wat is een primaire levensbehoefte?
A
telefoon
B
warmte
C
water
D
auto
Slide 5 - Quizvraag
Water is een secundaire levensbehoefte
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quizvraag
Wat zie je op het plaatje?
A
voedselketen
B
voedselweb
C
voedselkringloop
Slide 7 - Quizvraag
Wie zijn de producenten van het voedselkringloop
A
planten
B
dieren
C
schimmels
D
bacteriën
Slide 8 - Quizvraag
Tot welke groep behoren bacteriën in de voedselkringloop?
A
consumenten
B
afvaleters
C
reducenten
D
producenten
Slide 9 - Quizvraag
Wat geven dieren in de koolstofkringloop door aan de reducenten (bacteriën en schimmels)?
A
Afgevallen blaadjes
B
Verbranding
C
Dode resten en uitwerpselen
D
Fotosynthese
Slide 10 - Quizvraag
14.2 - lesdoelen
Je kan uitleggen hoe boeren je voedsel produceren en waarom zij zich daarbij aan regels moeten houden.
Slide 11 - Tekstslide
Wie maken ons voedsel?
Agrariërs: boeren.
*Akkerbouwers -> voedingsgewassen. Bv aardappelen, graan en maïs.
*Tuinbouwers -> groente en fruit.
*Veehouders -> veeteelt. Houden dieren voor vlees, melk, eieren of wol.
Slide 12 - Tekstslide
Welke vorm van landbouw zie je in de afbeelding?
A
akkerbouw
B
glastuinbouw
C
veeteelt
Slide 13 - Quizvraag
Wie verbouwen voedingsgewassen, zoals aardappelen, graan en maïs?
Slide 14 - Open vraag
Hoe produceren boeren veel voedsel?
Vroeger veelal: gemengd bedrijf: bedrijf met akkerbouw én veeteelt. -> mest van dier = voedingsstoffen voor plant. -> Deel opbrengst = voer voor vee
= 'Gesloten kringloop'
Slide 15 - Tekstslide
veel van hetzelfde..
aantal inwoners NL steeg -> meer voedsel nodig + veel voedsel export -> efficiënter = specialisme in óf vee- óf akkerbouw.
Monocultuur: één soort (voedings)gewas op een grote akker
Intensieve veehouderij - veehouders houden zoveel mogelijk vee op één ruimte.
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Video
Hoe noem je het, als veehouders zoveel mogelijk dieren op een kleine ruimte houden voor meer opbrengst?
Slide 18 - Open vraag
Als een land maar 1 product exporteert: bijvoorbeeld alleen maar bananen
A
Analfabeet
B
Export
C
Monocultuur
Slide 19 - Quizvraag
In de intensieve veehouderij hebben de bedrijven veel grond om veevoer te verbouwen
A
juist
B
onjuist
Slide 20 - Quizvraag
ziekte en schade voorkomen
Plaag - schade aan voedingsgewassen door bv insecten, schimmels, onkruid -> ziekte bij plant = lage opbrengst
gewasbeschermingsmiddelen: giftige stoffen die plaagorganismen doden.
Hygiëne = belangrijk. Zeker in intensieve veehouderij-> besmetting voorkomen. (bv met desinfecterende middelen)
Slide 21 - Tekstslide
opbrengst verhogen
mest - opbrengst van akker verhogen (mineralen voor groei)
- dierlijke en kunstmatige .
krachtvoer - voer met éxtra eiwittenen mineralen -> vee groeit sneller.
Slide 22 - Tekstslide
Supergewassen en supervee
*veredelen - kruisen van rassen om betere eigenschappen te krijgen.
*fokken- het kruisen van dieren voor betere opbrengst; dieren voorplanten met beste eigenschap ; meer vlees, meer melk,..
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Video
Waarom zijn er regels voor boeren?
Veeteeltbedrijven: meer mest dan nodig. -> mestoverschot. -> Teveel mestverspreiding over land ->
overbemesting. - meer mineralen dan grond/planten nodig heeft - mineralen komen in grondwater in natuurgebieden - > vermesting(eutrofiëring) -> milieuproblemen.
Slide 25 - Tekstslide
Het volgende filmpje duurt een kwartier.. wél erg interessant ;)
Kijk even of het in je lestijd past. Gaat over; waarom zouden we allemaal wat minder vlees moeten eten?