In deze les zitten 12 slides, met interactieve quiz en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Nederlands
Thema 5 Vervoer
Slide 1 - Tekstslide
Hoofdstuk 1 Woordenschat
Leerdoelen
Ik ken de betekenis van de themawoorden over vervoer.
Ik begrijp wat vergelijkingen zijn.
Slide 2 - Tekstslide
Hoofdstuk 1 Woordenschat
Jouw woordenschat bestaat uit alle woorden die jij kent en begrijpt. Als je een grote woordenschat hebt, dan gaan lezen, luisteren, schrijven, spreken en gesprekken voeren vaak makkelijker.
Slide 3 - Tekstslide
Welke woorden die met vervoer te maken hebben ken je al?
Vervoer
Slide 4 - Woordweb
het abonnement
Betekenis
Als je hebt betaald om tijdens een bepaalde periode iets te ontvangen of te gebruiken, zoals een maand mogen reizen met de bus of een jaar een tijdschrift ontvangen.
Slide 5 - Tekstslide
de conducteur
Betekenis
Iemand die voor zijn beroep in de trein bus tram of metro vervoersbewijzen controleert en reizigers informeert, bijvoorbeeld over vertragingen.
Slide 6 - Tekstslide
de dienstregeling
Betekenis
Tijdschema met daarin de vaste vertrektijden bijvoorbeeld treinen, trams of bussen.
Slide 7 - Tekstslide
het openbaar vervoer
Betekenis
Vervoermiddelen waarvan iedereen tegen betaling gebruik mag maken, zoals de bus, tram of trein.
Slide 8 - Tekstslide
de reisplanner
Betekenis
Digitaal programma waarmee jij je reis met bijvoorbeeld de fiets of het openbaar vervoer kunt plannen, zodat je weet hoe je ergens het snelste kunt komen.
Slide 9 - Tekstslide
de spits
Betekenis
De drukste uren in het verkeer, bijvoorbeeld in de ochtend en aan het einde van de middag.
Slide 10 - Tekstslide
het verkeer
Betekenis
Alle mensen en voertuigen die zich verplaatsen op de weg of stoep, of door de lucht of het water.
Slide 11 - Tekstslide
het verkeer
Betekenis
Alle mensen en voertuigen die zich verplaatsen op de weg of stoep, of door de lucht of het water.