In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Starttaal Vooraf Deel B
Thema 5
Hoofdstuk 1: Woordenschat
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Leerdoel
Aan het einde van de les kan je de themawoorden over vervoer gebruiken in een zin.
Slide 2 - Tekstslide
Introduceer het leerdoel van de les.
Wat weet je al over vervoer en de woorden die we gaan leren vandaag?
Slide 3 - Woordweb
Deze slide heeft geen instructies
Vervoer
Het verplaatsen van mensen, dieren of spullen met een vervoersmiddel
Slide 4 - Tekstslide
Introduceer het onderwerp vervoer.
Het vervoersbewijs
Het bewijs dat je hebt betaald voor een reis met het openbaar vervoer, bijvoorbeeld een treinkaartje.
Slide 5 - Tekstslide
Leg uit wat een vervoersbewijs is en hoe je eraan komt.
De dienstregeling
Tijdschema met daarin de vaste vertrektijden van bijvoorbeeld treinen, trams of bussen.
Slide 6 - Tekstslide
Leg uit wat een dienstregeling is en hoe je deze kunt gebruiken.
De reisplanner
Digitaal programma waarmee jij je reis kunt plannen met bijvoorbeeld de fiets of het openbaar vervoer, zodat je weet hoe je ergens het snelste kunt komen
Slide 7 - Tekstslide
Laat zien hoe je een reisplanner gebruikt en hoe deze werkt.
De spits
De spits is het drukste moment van de dag op de weg of in het openbaar vervoer, bijvoorbeeld in de ochtend en aan het einde van de middag.
Slide 8 - Tekstslide
Leg uit wat de spits is en wanneer deze plaatsvindt.
De vertraging
Een vertraging is wanneer het vervoer later komt dan gepland.
Slide 9 - Tekstslide
Leg uit wat een vertraging is en waarom het kan gebeuren.
De conducteur
De conducteur is de persoon die in de trein of tram de kaartjes controleert.
Slide 10 - Tekstslide
Leg uit wie de conducteur is en wat hij/zij doet.
Quiz
Hierna volgen 3 vragen over de moeilijke woorden die je net gehoord hebt. Welke antwoorden zijn goed?
Slide 11 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Wat doet een conducteur in de trein of tram?
A
De kaartjes controleren
B
De dienstregeling maken
C
De trein besturen
D
De reis plannen
Slide 12 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat is de spits?
A
Het drukste moment van de dag op de weg of in het openbaar vervoer
B
Een soort transportmiddel
C
Een vertraging in het verkeer
D
Een type bus
Slide 13 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat is de definitie van een vervoersbewijs?
A
Een boete voor te hard rijden
B
Een app waarmee je kunt reizen
C
Een paspoort voor reizen
D
Het bewijs dat je hebt betaald voor een reis met het openbaar vervoer
Slide 14 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Aan de slag
Maak nu de opdrachten in je boek.
Slide 15 - Tekstslide
Laat de leerlingen een zin bedenken met een van de woorden en bespreek de zinnen in de klas.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 16 - Open vraag
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 17 - Open vraag
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.