In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Binnenrijm: Als woorden die in dezelfde regel staan op elkaar rijmen.
vb. Het is fijn om in de trein te zijn met Annemijn
Eindrijm: Als woorden die in aan het eind van een regel staan op elkaar rijmen.
vb. Het is leuk in de trein
met mijn vriendin Annemijn