modal verbs

Modal verbs
can /  may / must / have to / should  / might / to be able to
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Modal verbs
can /  may / must / have to / should  / might / to be able to

Slide 1 - Tekstslide

Can / Cannot / Can't
Wanneer?  (ability)
Iets (niet) kunnen / ergens (niet) toe in staat zijn

Voorbeeld:
I can give you some advice.

Slide 2 - Tekstslide

To be (not) able to
Wanneer?  (ability)
Iets (niet) kunnen / ergens (niet) toe in staat zijn

Voorbeeld:
I am not able to help you tomorrow.

Slide 3 - Tekstslide

could / couldn't
Wanneer?  past ability / beleefde vraag

Voorbeeld:
When I was younger I couldn't walk.
Could you help me please?

Slide 4 - Tekstslide

Have to / don't have to
Wanneer?  (obligation)
Als iets moet --> verplichting
Have to gebruik je als het een regel is
Voorbeeld:
You have to follow the rules
You have to listen to your teacher

Slide 5 - Tekstslide

must / mustn't 
Wanneer?  
Het kan niet anders (logisch)
Jij vindt dat iets echt moet
(let op: het is veel sterker dan moeten!)
Voorbeeld:
You must be tired after running the marathon! 
You must come to school tomorrow

Slide 6 - Tekstslide

should / shouldn't
Wanneer?  (advice)
Zou moeten

voorbeeld:
You should wear a coat outside

Slide 7 - Tekstslide

may / may not
Wanneer? (permission)
Als iets kan of mag --> toestemming hebben

voorbeeld:
May I go to the party on Friday?

Slide 8 - Tekstslide

May & might not
Wanneer?  (possibility)
Als iets (heel) misschien gaat gebeuren
May is meer zeker dan might

voorbeeld:
It might snow tonight

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Fill in:
1. My grandmother is 85, but she _____ still read without glasses.
2. We are in the hospital, you _______ not smoke! 
3. _______ I borrow your car?
4. You ______ be quiet in church.
5. Shelly ______ not be here tonight. I'm not sure.
6. Adam _______ be 16, because he has a driving licence. 

Slide 11 - Tekstslide