onderwerp - persoonsvorm - rest

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 5-8

Het onderwerp

Waar gaat het over?

Wie of wat is belangrijk?

Wie of wat zie je in de klas?

Zoek het onderwerp:

Maarten gaat morgen naar school.

1. school
2. gaat
3. maarten
4. morgen

Zoek het onderwerp:
De kinderen verhuizen morgen naar Amsterdam.

1. de kinderen
2. verhuizen
3. morgen
4. Amsterdam

Zoek het onderwerp:

Hij belt de dokter voor een afspraak.

1. de dokter
2. een afspraak
3. belt
4. hij

Zoek het onderwerp:
Die blauwe tafels worden niet meer gemaakt.

1. gemaakt
2. tafels
3. Die blauwe tafels
4. Die

Zoek het onderwerp:
De oudste kinderen mogen op het feest komen.

1. De oudste
2. het feest
3. kinderen
4. De oudste kinderen

De persoonsvorm

Wat DOET het onderwerp?

Zoek de persoonsvorm:
De vrouwen lopen elke dag naar het park.

1. De vrouwen
2. het park
3. lopen
4. elke dag

Zoek de persoonsvorm:
Alex heeft morgen een belangrijke afspraak.

1. een belangrijke afspraak
2. Alex
3. heeft
4. morgen

Zoek de persoonsvorm:
Wij fietsten gisteren verkeerd naar zwemles.

1. fietsten
2. zwemles
3. verkeerd
4. wij

Zoek de persoonsvorm:
Mevrouw Nienke en Natasha houden van klas 2.6.

1. Nienke
2. houden van
3. klas 2.6
4. Natasha

de rest van de zin

wanneer       Hoe vaak    tijd            hoelang                wat                  waar

zondag           altijd    om 18:00   een uurtje   televisie kijken   in de woonkamer.

Wanneer?
Mijn vader gaat elke zaterdag om 17.00 voetballen.

1. om 17.00
2. elke zaterdag
3. mijn vader
4. voetballen

Wanneer?
Opa en Oma eten op zaterdag altijd vis.

1. op zaterdag
2. vis
3. opa en oma
4. altijd

Hoe vaak
Hij moet op zaterdag altijd naar zijn oma.

1. op zaterdag
2. altijd
3. oma
4. hij

Hoe vaak?
Ik train elke dag twee uur in de sportschool.

1. de sportschool
2. elke dag
3. twee uur
4. train

Tijd?
De docent gaat op maandag altijd om 12:00 naar huis.

1. de docent
2. op maandag
3. altijd
4. om 12:00

Tijd?
Mevrouw Nienke heeft gister om 14:00 deze les thuis gemaakt.

1. gister
2. deze les
3. om 14:00
4. thuis

Hoelang?
Lisa kamt elke dag 15 minuten haar haren.

1. haren
2. 15 minuten
3. elke dag
4. kamt

Hoelang?
Alex heeft elke dag om 10.30 een halfuurtje pauze.

1. elke dag
2. om 10.30
3. een halfuurtje
4. pauze

Wat?
Alex heeft elke dag om 10.30 een halfuurtje pauze.

1. Alex
2. elke dag
3. een halfuurtje
4. pauze

Wat?
Mevrouw Natasha gaat elke zaterdag boodschappen doen op de markt.

1. Natasha
2. de markt
3. boodschappen doen
4. elke zaterdag

Waar?
Ik ga vandaag een auto kopen in Amsterdam.

1. vandaag
2. een auto
3. in Amsterdam
4. ik

Waar?
Ik vier morgen mijn verjaardag in een restaurant.

1. mijn verjaardag
2. in een restaurant
3. morgen
4. ik

Maak een zin met:
onderwerp - werkwoord - rest

zoek de persoonsvorm:
Elke dag gaat Sarah met haar vrienden lopen.

1. lopen
2. Sarah
3. gaat
4. haar vrienden

Zoek de persoonsvorm:
Ik denk dat de toets niet zo moeilijk zal zijn morgen.

1. zijn
2. denk
3. morgen
4. ik

Zoek de persoonsvorm: Met heel Klimop zullen we volgende week zwemmen.

1. zullen
2. zwemmen
3. we
4. Klimop

Zoek de persoonsvorm: Ik kleed me elke ochtend warm aan in de winter.

1. kleed
2. ik
3. elke ochtend
4. kleed... aan

Zoek de persoonsvorm: Waarschijnlijk zal het morgen regenen of sneeuwen.

1. zal
2. regenen
3. sneeuwen
4. morgen

Klaar? Ga naar 

https://www.spellingoefenen.nl/werkwoorden-oefenen.html

www.spellingoefenen.nl