Tekstverbanden, tekstsoorten, teksten met meningen

Tekstverbanden en signaalwoorden
Let op!
Bij de meerkeuzevragen staat in de vraag het woord GEEN.
bijvoorbeeld
Wat is GEEN signaalwoord voor een opsomming?
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Tekstverbanden en signaalwoorden
Let op!
Bij de meerkeuzevragen staat in de vraag het woord GEEN.
bijvoorbeeld
Wat is GEEN signaalwoord voor een opsomming?

Slide 1 - Tekstslide

Wat is GEEN signaalwoord voor een opsomming?
A
tevens
B
en
C
ten eerste
D
omdat

Slide 2 - Quizvraag

Welke signaalwoorden ken je nog meer voor het tekstverband opsomming?

Slide 3 - Woordweb

Wat is GEEN signaalwoord voor een samenvatting/conclusie?
A
kortom
B
indien
C
dus
D
hieruit volgt

Slide 4 - Quizvraag

Welke signaalwoorden ken je nog meer voor het tekstverband samenvatting/conclusie?

Slide 5 - Woordweb

Wat is GEEN signaalwoord voor een tegenstelling?
A
maar
B
echter
C
evenals
D
toch

Slide 6 - Quizvraag

Welke signaalwoorden ken je nog meer voor het tekstverband tegenstelling?

Slide 7 - Woordweb

Wat is GEEN signaalwoord voor een voorbeeld?
A
bovendien
B
zo
C
zoals
D
bijvoorbeeld

Slide 8 - Quizvraag

Wat is GEEN signaalwoord voor een oorzaak?
A
doordat
B
daardoor
C
waardoor
D
daarom

Slide 9 - Quizvraag

Wat is GEEN signaalwoord voor een reden?
A
omdat
B
daarom
C
dat houdt in
D
want

Slide 10 - Quizvraag

Wat is GEEN signaalwoord voor een voorwaarde?
A
tenzij
B
niettemin
C
indien
D
mits

Slide 11 - Quizvraag

Wat is GEEN signaalwoord voor een doel-middel?
A
om ... te
B
door middel van
C
daarna
D
om

Slide 12 - Quizvraag

Wat is GEEN signaalwoord voor een tijd?
A
eerst
B
daarna
C
vervolgens
D
later

Slide 13 - Quizvraag

Wat is GEEN signaalwoord voor een vergelijking?
A
net zoals
B
bovendien
C
evenals
D
net zo

Slide 14 - Quizvraag

Wat is GEEN signaalwoord voor een uitleg?
A
tevens
B
dat wil zeggen
C
met andere woorden
D
dat houdt in

Slide 15 - Quizvraag

Tekstsoorten en tekstdoelen

Slide 16 - Tekstslide

Noteer de tekstdoelen.

Slide 17 - Woordweb

Welke tekstsoorten ken je?

Slide 18 - Woordweb

Slide 19 - Tekstslide

Welke tekstsoort zag je?

Slide 20 - Open vraag

Wat is het tekstdoel?
A
informerende tekst
B
activerende tekst
C
amuserende tekst
D
overtuigende tekst

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Welke tekstsoort zag je?

Slide 23 - Open vraag

Wat is het tekstdoel?
A
instruerende tekst
B
activerende tekst
C
amuserende tekst
D
overtuigende tekst

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Welke tekstsoort zag je?

Slide 26 - Open vraag

Wat is het tekstdoel?
A
informerende tekst
B
activerende tekst
C
amuserende tekst
D
overtuigende tekst

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Welke tekstsoort zag je?

Slide 29 - Open vraag

Wat is het tekstdoel?
A
informerende tekst
B
activerende tekst
C
amuserende tekst
D
overtuigende tekst

Slide 30 - Quizvraag

Noem een tekstsoort waarbij het doel overtuigen is.

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Tekstslide

Teksten met meningen

Slide 33 - Tekstslide

Wat je op waarheid kunt controleren is een ...
A
mening
B
argument
C
feit
D
gevoel

Slide 34 - Quizvraag

Wat iemand vindt over een onderwerp is een ...
A
mening
B
argument
C
feit
D
gevoel

Slide 35 - Quizvraag

Een argument is ...
A
wat je aandraagt om je mening te onderbouwen.
B
sterk als het gebaseerd is op gevoelens.
C
sterk als het gebaseerd is op feiten.
D
sterk als je je mening herhaalt.

Slide 36 - Quizvraag

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

objectief argument

Slide 39 - Woordweb

subjectief argument

Slide 40 - Woordweb

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Video

Wat is een betoog?

Slide 44 - Open vraag

Betoog
De schrijver geeft in een betoog duidelijk zijn mening.
Hij gebruikt argumenten om de lezer te overtuigen van zijn gelijk.
De hoofdgedachte van een betoog is de mening van de auteur.

Slide 45 - Tekstslide

Beschouwing
In een beschouwing geeft de schrijver de lezer de mogelijkheid om zelf een mening te vormen.

De schrijver probeert de lezer dus niet te overtuigen van zijn eigen mening, zoals bij een betoog, maar belicht een onderwerp vanuit verschillende kanten.
De lezer gebruikt een beschouwende tekst om zelf een standpunt te vormen over het onderwerp.


Slide 46 - Tekstslide

Aan de slag
Nu Nederlands: instaptoets lez3 en lez4. Opdrachten maken volgens eigen leerroute.
Studiemeter: Lezen 3 F teksten 8, 9, 12, 13, 17, 18
Vervolgens kun je oefenen met de overige teksten. 

Slide 47 - Tekstslide