H2 - P2 - les 2- 4.1 - Bijstelling en samengestelde zinnen
H3 - P1 - week 8 - les 2 - grammatica verwerken
Welkom
Nederlands
Mevrouw Takken
Aanwezig op: dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 70 min
Onderdelen in deze les
H3 - P1 - week 8 - les 2 - grammatica verwerken
Welkom
Nederlands
Mevrouw Takken
Aanwezig op: dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag
Slide 1 - Tekstslide
- Welkom!
- Lezen
- Hoofdstuk 5 - Leven online bespreken
- H4 - grammatica
Doel:
- Je weet wat er deze periode van je verwacht wordt
- Je hebt 5.1 gemaakt
- Start met 4.1
Wat gaan we doen vandaag:
Slide 2 - Tekstslide
Dagopening
Slide 3 - Tekstslide
Als je je boek uit hebt, mag je ook aan je
eigen literatuuropdracht werken.
Stillezen
timer
15:00
Slide 4 - Tekstslide
5.1 terugblik
Slide 5 - Tekstslide
Verdeel deze zin in zinsdelen:
Hebben jullie afgesproken bij het Bakkerscafé?
Grammatica
Slide 6 - Tekstslide
Verdeel deze zin in zinsdelen:
Hebben jullie afgesproken bij het Bakkerscafé op de markt?
Grammatica
Slide 7 - Tekstslide
Verdeel deze zin in zinsdelen:
Hebben jullie afgesproken bij het Bakkerscafé, dat kleine eettentje op de markt?
Grammatica
Slide 8 - Tekstslide
Verschillende zinsdelen:
Hebben / jullie / afgesproken / bij het Bakkerscafé?
Hebben / jullie / afgesproken / bij het Bakkerscafé op de markt?
Hebben / jullie / afgesproken / bij het Bakkerscafé, dat kleine eettentje op de markt?
Grammatica
Slide 9 - Tekstslide
Verschillende zinsdelen:
Hebben / jullie / afgesproken / bij het Bakkerscafé?
Hebben / jullie / afgesproken / bij het Bakkerscafé op de markt?
Hebben / jullie / afgesproken / bij het Bakkerscafé, dat kleine eettentje op de markt?
Grammatica
Bijstelling
Slide 10 - Tekstslide
Deel van een zinsdeel dat extra uitleg over het zinsdeel geeft.
Benoemt de zaak of persoon nog een keer of geeft extra uitleg
- Staat altijd tussen komma's
- of, staat na een zelfstandig naamwoord, na de komma (aan het einde van een zin).
- De kleine jongen, die graag wilde groeien, sprong elke dag trampoline om sterke spieren te krijgen.
- Meneer Bouwman, de drugsbaron, is gisteren opgepakt.
- Ik ken Amersfoort, mijn woonplaats, heel erg goed.
4.1 - bijstelling
Slide 11 - Tekstslide
Geen hoofdletters:
1. Afleidingen van religieuze feesten:
Dus Kerst, maar kerstboom
2. Religies zelf
christendom, boeddhisme
3. Maanden, dagen, windstreken
4. Cijfers
Als je een cijfer aan het begin van een zin schrijft, komt er helemaal geen hoofdletter bij.
Spelling 2.2 - hoofdletters en leestekens
Slide 12 - Tekstslide
Leestekens
Spelling - Hoofdletters en interpunctie
Slide 13 - Tekstslide
Punt, uitroepteken, vraagteken
1. Je gebruikt een punt aan het einde van een zin.
2. Je gebruikt een uitroepteken als je iets wilt benadrukken!
3. Gebruik je een vraagteken bij een vraag?
Spelling 2.2 - hoofdletters en leestekens
Slide 14 - Tekstslide
Komma
1. Tussen de hoofdzin en een bijzin, als de delen lang zijn (voor voegwoorden):
- Joppe gaat elk jaar naar Frankrijk op vakantie, omdat zijn ouders daar een vakantiehuisje hebben
Spelling 2.2 - hoofdletters en leestekens
Slide 15 - Tekstslide
Komma
2. Je gebruikt komma's bij een opsomming.
Als je meerdere dingen opsomt, gebruik je en of of tussen de laatste twee dingen die je opsomt:... , ... , … en … / … , … , of ...
- We kochten gebakjes, cola, chips en bitterballen voor het feest.
- Wil je op hockey, voetbal of tennis?
Let op: 'EN' en een komma hebben dezelfde functie!
Spelling 2.2 - hoofdletters en leestekens
Slide 16 - Tekstslide
Komma
3. Je gebruikt een komma tussen twee persoonsvormen (verander de zin van tijd om erachter te komen of je te maken hebt met twee persoonsvormen naast elkaar)
- Als je vanavond thuiskomt, mag je lekker uitrusten.
- Als we nu gaan, komen we nog op tijd.
4. Wanneer je iemand direct aanspreekt, gebruik je een komma.
- Marloes, help je even met de boodschappen?
- Timo, kom je straks mee voetballen?
- Jongens, houd nu eens op!
Spelling 2.2 - hoofdletters en leestekens
Slide 17 - Tekstslide
Komma
5. Je zet ook een komma voor of na een tussenwerpsel.
Tussenwerpsels zijn woorden of woordgroepen die losstaan van de rest van de zin.
Tussenwerpsels drukken vaak een emotie uit: bijvoorbeeld pijn of blijdschap.
- Au, dat doet ontzettend veel pijn!
- Hoera, je hebt je examens gehaald!
- Wow, wat goed dat je hebt volgehouden.
- Foei, dat mag je niet doen!
Spelling 2.2 - hoofdletters en leestekens
Slide 18 - Tekstslide
Taalverzorging - bijstelling en bijvoeglijke bepaling.