1.4 Help, de prijzen stijgen!

H1 Inkomen en welvaart
Paragraaf 1.4 Help, de prijzen stijgen!
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H1 Inkomen en welvaart
Paragraaf 1.4 Help, de prijzen stijgen!

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten we nog/al?

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen 1.3
  • Je kunt uitleggen waarom het nodig is om prioriteiten te stellen.
  • Je kunt uitleggen wat het betekent dat de meeste goederen schaars zijn.
  • Je kunt het verschillen tussen welvaart en welzijn uitleggen.
  • Je kunt prijsveranderingen berekenen in procenten en als indexcijfers.

Slide 3 - Tekstslide

Begrippen paragraaf 1.3
  • CBS
  • Middelen
  • Prioriteiten stellen
  • Schaars
  • Welvaart
  • Welzijn

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen 1.4
  • Je kunt oorzaken van inflatie noemen.
  • Je kunt het cpi en de inflatie berekenen.
  • Je kunt uitleggen wat gevolgen van inflatie zijn.
  • Je kunt uitleggen hoe lonen en prijzen elkaar beïnvloeden.

Slide 5 - Tekstslide

Koopkracht
  • Koopkracht is de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen.
  • Je koopkracht neemt af door inflatie.
  • Inflatie is een algemenen stijging van de prijzen.
  • Het tegenovergestelde is deflatie, dan dalen de prijzen.

Slide 6 - Tekstslide

Waardoor stijgen de prijzen?
Inflatie kan ontstaan door:
  • Als de vraag naar producten harder stijg dan het aanbod ervan.
  • Als de kosten bij bedrijven stijgen, bijvoorbeeld hogere lonen. Die hogere kosten worden doorberekend in de prijs van de producten.
  • Als de prijs van ingevoerde grondstoffen of producten stijgen.
  • Door hogere belastingen of heffingen, bijvoorbeeld een hoger BTW-tarief.

Slide 7 - Tekstslide

Hoe wordt de inflatie berekend?
Het CBS berekent het cpi(consumetenprijsindexcijfer).
Een cpi van 102 laat zien dat de prijzen met 2% zijn gestegen ten opzichte van het basis jaar.
Bij de berekening van het cpi kijkt het CBS naar:
  • De prijsverandering van alle producten. Prijsindexcijfer
  • Hoe zwaar een groep producten meetelt in de gezinsuitgaven. Wegingsfactor

Slide 8 - Tekstslide

Gezamenlijk opdracht 4 en 5

Slide 9 - Tekstslide

Gevolgen inflatie
  • Als je inkomen met 3% stijg, zegt dat niet zo veel, want je houdt dan geen rekening met de inflatie. Je noemt dit een nominale verandering
  • Als de inflatie in dat jaar 1% is, stijgt je koopkrahct met 2%. dit is een reële verandering.
  • Inflatie leidt tot geldontwaarding. het geld zelf wordt minder waard, want je kunt er minder mee kopen.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Hogere lonen, hogere prijzen?
  • Bij inflatie eisen vakbonden dat de cao-lonen stijgen, ze willen minsten Prijscompensatie. Dat betekent dat de lonen net zoveel stijgen als de prijs. Je koopkracht blijft dan gelijk.
  • Als lonen stijgen hebben bedrijven hogere kosten, deze berekenen ze door in hun prijzen. Dus meer inflatie. Dus weer loonsverhoging. Dit noemen we een Loon-prijsspiraal.

Slide 12 - Tekstslide

Je kunt nu
  • Je kunt oorzaken van inflatie noemen.
  • Je kunt het cpi en de inflatie berekenen.
  • Je kunt uitleggen wat gevolgen van inflatie zijn.
  • Je kunt uitleggen hoe lonen en prijzen elkaar beïnvloeden.

Slide 13 - Tekstslide

Begrippen paragraaf 1.4
  • Cpi
  • Geldontwaarding
  • Inflatie
  • Koopkracht
  • Nominale verandering
  • Prijscompensatie
  • Reële verandering
  • Loon-prijsspiraal

Slide 14 - Tekstslide

Aan het werk!
Maken opdrachten 1.4: 2, 4, 5, 7, 9 en 10
Maken Rekenopdrachten: 14, 15, 16 en 17
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  Werk laten zien aan docent.
Veel fout? -> Maken herhalingsopdrachten 1.3
Veel goed? -> Maken plusopdrachten 1.3

 

timer
25:00

Slide 15 - Tekstslide