Leren en oefenen voor PTO-2



Wat moet je leren en doen voor PTO-2? 

1. je maakt het boekverslag (=fictiedossier)  en levert deze in uiterlijk 19 januari 20223
in Magister/ELO/Opdrachten

2. je leert het PTO-2 uit Kern en maakt het PTO (gepland op 23 januari)
PTO-2
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les



Wat moet je leren en doen voor PTO-2? 

1. je maakt het boekverslag (=fictiedossier)  en levert deze in uiterlijk 19 januari 20223
in Magister/ELO/Opdrachten

2. je leert het PTO-2 uit Kern en maakt het PTO (gepland op 23 januari)
PTO-2

Slide 1 - Tekstslide


Van de hoofdstukken 
21, 22, 24, 25, 26, 29, 30, 32, 33, 34 en 40 
de theorie die onder 'belangrijk' staat, de oefeningen die we gedaan hebben en de lessonups. 

Van alle hoofdstukken 21 t/m 40 leer je de woorden die per les onder een oranje vlag staan (woorden les...)
Dit kan via quizlet. De link staat in de chat van Teams L2223-ZK1A- Ne 
PTO-2 wat moet je leren uit Kern?

Slide 2 - Tekstslide

Van dit boek maak je het boekverslag
Niet vergeten in te leveren donderdag!

Slide 3 - Tekstslide

Oefenen voor PTO 

Slide 4 - Tekstslide

Schrijf het werkwoord in de tegenwoordige tijd: hij ........(draaien)

Slide 5 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de tegenwoordige tijd: ik ........(maken)

Slide 6 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de tegenwoordige tijd: zij ........(zingen)

Slide 7 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de tegenwoordige tijd: het ........(roken)

Slide 8 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de tegenwoordige tijd: ik ........(zien)

Slide 9 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de verleden tijd: ik ........(zien)

Slide 10 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de verleden tijd: het ........(roken)

Slide 11 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de verleden tijd: ik ........(gaan)

Slide 12 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de verleden tijd: ik ........(maken)

Slide 13 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de verleden tijd: hij ........ (bedoelen)

Slide 14 - Open vraag

Persoonsvorm verleden tijd
Ik ................. (deinzen) er niet voor terug moeilijke opgaven te maken.
laatste letter stam

't ex-kofschip

ja - te(n)
nee - de(n)
stam = deinz

't kofschip

nee = +de(n)

Slide 15 - Tekstslide

Vind je dit moeilijk?
Leer dan hoofdstuk 21, 29 en 30 heel er goed

Slide 16 - Tekstslide

Uit welke drie onderdelen bestaat een tekst?

Slide 17 - Open vraag

Wat is vaktaal?
A
taal die zinnen in vakjes indeelt
B
taal die hoort bij een bepaald vak of beroep
C
taal waarbij gevloekt wordt
D
taal die docenten spreken

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de goede meervoudsvorm van mus

A
muzzen
B
muzen
C
musen
D
mussen

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de goede meervoudsvorm van pony

A
ponies
B
ponys
C
pony's
D
ponys'

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de goede meervoudsvorm van virus

A
virusen
B
viruses
C
virussen
D
vires

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de goede meervoudsvorm van wolf

A
wolfen
B
wolven
C
wolfs
D
wolves

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de goede meervoudsvorm van mama

A
mamas
B
mama's
C
mamaas
D
maman

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de goede meervoudsvorm van laars

A
laarzen
B
laarsen

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de goede meervoudsvorm van druif

A
druiven
B
druifen

Slide 25 - Quizvraag

Vind je dit moeilijk?
Leer dan hoofdstuk 22 heel er goed

Slide 26 - Tekstslide

Zijn er nog vragen?

Slide 27 - Tekstslide

Heel veel succes!
Leer alle hoofdstukken goed en lees de vraag altijd GOED door

Slide 28 - Tekstslide