Pak je iPad op tafel in LessonUp, boek en pen op tafel.
Startvraag: wat is het verschil tussen een serieschakeling en een parallelschakeling?
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2
In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
5. Vermogen
Ga rustig zitten op je plek.
Pak je iPad op tafel in LessonUp, boek en pen op tafel.
Startvraag: wat is het verschil tussen een serieschakeling en een parallelschakeling?
Slide 1 - Tekstslide
Dit is een...
A
Serieschakeling
B
Parallelschakeling
Slide 2 - Quizvraag
Serieschakeling: alle apparaten op dezelfde weg.
Stroomsterkte is overal even groot (overal rijdt hetzelfde aantal auto's langs).
Spanning wordt verdeeld (elk apparaat krijgt een paar van de broodjes).
Slide 3 - Tekstslide
Waar is de stroomsterkte het grootst?
A
Punt 1
B
Punt 2
C
Punt 3
Slide 4 - Quizvraag
Langs punt 1 komen álle auto's, voordat ze zich opsplitsen over de wegen. Daar meet je dus de totale stroomsterkte.
Welk van de drie lantaarnpalen zal in deze situatie het felst branden?
Slide 5 - Tekstslide
Dit gaan we leren:
Je kan uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
Je kan het vermogen van een apparaat berekenen.
Je kan uitleggen waarom een apparaat met veel vermogen meer energie gebruikt.
Slide 6 - Tekstslide
Vermogenin de economie betekent: hoeveel geld je waard bent (en uitgeeft).
Vermogen in natuurkunde betekent: hoeveel energie je waard bent (en verbruikt). Hoe meer vermogen iets heeft, hoe meer energie het per seconde gebruikt.
Slide 7 - Tekstslide
Als een kabouter meer broodjes krijgt (ofwel omdat er meer in de auto zitten, ofwel omdat er meer auto's langsrijden), kan hij harder werken om zijn lantaarnpaal te laten branden.
Zijn vermogen groeit dan.
Slide 8 - Tekstslide
Vermogen hangt dus af van:
1. De spanning waarop het apparaat werkt (in Volt).
2. De stroomsterkte die door het apparaat gaat (in Ampère).
Vermogen (in Watt) = spanning x stroomsterkte
Slide 9 - Tekstslide
Wat is het vermogen van de kabouter/zijn lantaarnpaal?
A
1 Watt
B
2 Watt
C
4 Watt
D
8 Watt
Slide 10 - Quizvraag
Stroomsterkte = 1 A
Spanning = 4 V
Vermogen = stroomsterkte x spanning
Vermogen = 1 A x 4 V = 4 W
Slide 11 - Tekstslide
Oefenen
De batterijen leveren in totaal 6 V aan spanning. De stroomsterkte in de schakeling is 1,5 A.
Wat is het vermogen van één lampje?
Slide 12 - Tekstslide
Gegevens:
Stroomsterkte = 1,5 A
Spanning álle lampjes = 6 V
Spanning 1 lampje = 2 V
Gevraagd: vermogen 1 lampje
Formule: vermogen = stroomsterkte x spanning
Invullen en rekenen:
Vermogen = 1,5 x 2 = 3
Eenheid: 3 Watt (of 3 W)
1. Gegevens noteren
2. Formule noteren
3. Invullen gegevens
4. Rekenen (en checken of de uitkomst logisch is)
5. Eenheid noteren
Slide 13 - Tekstslide
Alle 20 lampen in een klaslokaal werken op een spanning van 230 V. Als alle lampen aanstaan, is de totale stroomsterkte 4,0 A.
a. Hoe groot is het vermogen van alle lampen bij elkaar?
b. Hoe groot is het vermogen van één lamp?
c. Hoe groot is de stroomsterkte door één lamp?
1. Gegevens noteren
2. Formule noteren
3. Invullen gegevens
4. Rekenen (en checken of de uitkomst logisch is)
5. Eenheid noteren
Klaar?
Begin aan de opdrachten
van paragraaf 4.4.
timer
6:00
Slide 14 - Tekstslide
Alle 20 lampen in een klaslokaal werken op een spanning van 230 V. Als alle lampen aanstaan, is de totale stroomsterkte 4,0 A.
a. Hoe groot is het vermogen van alle lampen bij elkaar?
Spanning = 230 V
Stroomsterkte = 4,0 A
Aantal lampen = 20
Gevraagd: vermogen van alle lampen.
1. Gegevens noteren
2. Formule noteren
3. Invullen gegevens
4. Rekenen (en checken of de uitkomst logisch is)
5. Eenheid noteren
Slide 15 - Tekstslide
a. Hoe groot is het vermogen van alle lampen bij elkaar?
Formule: vermogen = stroomsterkte x spanning.
Invullen en rekenen:
Vermogen = 4 x 230 = 920
Eenheid: 920 W
1. Gegevens noteren
2. Formule noteren
3. Invullen gegevens
4. Rekenen (en checken of de uitkomst logisch is)
5. Eenheid noteren
Slide 16 - Tekstslide
c. Hoe groot is de stroomsterkte door één lamp?
Gegevens:
Vermogen 1 lamp: 920/20 = 46 W
Spanning: 230 V
Gevraagd: stroomsterkte.
Formule:
Vermogen = stroomsterkte x spanning >>
1. Gegevens noteren
2. Formule noteren
3. Invullen gegevens
4. Rekenen (en checken of de uitkomst logisch is)
5. Eenheid noteren
Stroomsterkte = vermogen / spanning
Slide 17 - Tekstslide
c. Hoe groot is de stroomsterkte door één lamp?
Invullen en rekenen:
Stroomsterkte = 46 / 230 = 0,2
Eenheid: 0,2 Watt
1. Gegevens noteren
2. Formule noteren
3. Invullen gegevens
4. Rekenen (en checken of de uitkomst logisch is)
5. Eenheid noteren
Slide 18 - Tekstslide
Dit hebben we geleerd:
Wat het vermogen van een apparaat is.
Hoe je het vermogen van een apparaat berekent.
Dat een apparaat met groot vermogen veel energie per seconde verbruikt.