H4.2 Wat levert het op?

Vandaag

  • Leg je boek (+schrift) klaar. Pen/potlood. 

  • GEEN TASSEN OF ANDERE SPULLEN OP TAFEL.

timer
1:30
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vandaag

  • Leg je boek (+schrift) klaar. Pen/potlood. 

  • GEEN TASSEN OF ANDERE SPULLEN OP TAFEL.

timer
1:30

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag

Huiswerk
H4.2

Slide 2 - Tekstslide

Regels in de les


Boek + schrift op tafel
Pen/potlood op tafel
Rekenmachine op tafel
Actieve leerhouding

Huiswerk cijfer


Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk

Opdracht 2+3+5+6+7+8+12+13
+16

blz 98 t/m 101

Slide 4 - Tekstslide

H4 Wat levert het op?

Slide 5 - Tekstslide

H4.2 Wat levert het op?
  • Ik weet wat een ondernemer is.
  • Ik ken de drie productiefactoren en kan uitleggen wat investeren is.
  • Ik weet wat concurenten zijn.
  • Ik kan winst berekenen.
  • Ik weet wanneer een bedrijf verlies maakt en wat failliet betekent. 

Slide 6 - Tekstslide

Produceren
Wat is dat?

Slide 7 - Tekstslide

Produceren
Produceren is het maken van goederen en het leveren van diensten.

Slide 8 - Tekstslide

Produceren
De productie van goederen gebeurt stap voor stap, in fasen.
De eerste fase is de productie van grondstoffen. Die komen uit de natuur.

In de volgende productiefasen wordt de grondstof bewerkt tot eindproduct.

Slide 9 - Tekstslide

Ondernemer
Wat is dat?





Steek je hand op!

Slide 10 - Tekstslide

Ondernemer
Een ondernemer is iemand die met een eigen bedrijf zijn inkomen verdient.

 
Sommige ondernemers werken in hun eentje. Andere hebben personeel in dienst.

Slide 11 - Tekstslide

Productiefactoren
Alles wat je nodig hebt om te produceren, kun je indelen in drie productiefactoren.
 
  • Natuur: alles wat de natuur levert.
  • Arbeid: al het werk dat mensen doen.
  • Kapitaal: geld waarmee je hulpmiddelen koopt die nodig zijn om te kunnen produceren. Bijvoorbeeld gereedschappen, gebouwen, machines, enz. Je noemt deze hulpmiddelen kapitaalgoederen.

Slide 12 - Tekstslide

Investeren
Wat is dat?





Steek je hand op!

Slide 13 - Tekstslide

Investeren
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen heet investeren.
Een ondernemer investeert om meer, beter of goedkoper te kunnen produceren.

Slide 14 - Tekstslide

Concurrenten
Wat is dat?





Steek je hand op!

Slide 15 - Tekstslide

Concurrenten
Er zijn meer bedrijven die dezelfde soort producten maken of dezelfde diensten leveren. Die bedrijven zijn elkaars concurrenten.

Voorbeeld?

Slide 16 - Tekstslide

Winst berekenen
Winst = opbrengsten – kosten

Voorbeeld:
Sem heeft voor € 275 aan frisdrank verkocht. De kosten waren in totaal € 165. Zijn winst is:

Slide 17 - Tekstslide

Winst berekenen
Winst = opbrengsten – kosten

Voorbeeld:
Jamal heeft voor € 400 aan frisdrank verkocht. De kosten waren in totaal € 175. Zijn winst is:

Slide 18 - Tekstslide

Winst berekenen
Winst = opbrengsten – kosten

Voorbeeld:
Cem heeft voor € 699 aan frisdrank verkocht. De kosten waren in totaal € 759. Zijn winst is:

Slide 19 - Tekstslide

Winst of verlies
Als ondernemer ontvang je geld door goederen of diensten te verkopen. Dat is je opbrengst. Dat geld gebruik je om alle kosten te betalen. Wat overblijft is de winst.

 
Soms zijn de kosten meer dan de opbrengsten. Dan heb je verlies.
Als een bedrijf lange tijd verlies lijdt en de schulden niet meer kan betalen, gaat het failliet.

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag
H4.2
Opdracht 21 + 24 +
 28 + 32

blz 102 t/m 105

Huiswerk vrijdag 01-03
timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide