1.2 Je omgeving ontdekken

HW bespreken
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

HW bespreken

Slide 1 - Tekstslide

Zet op volgorde van groot naar klein 
groot
klein
organenstelsel
cel
organisme
orgaan

Slide 2 - Sleepvraag

Sleep de woorden naar het juiste plaatje
Organismen
cel
Orgaanstelsel
orgaan

Slide 3 - Sleepvraag


Welke stelsels zie je?
A
Bloedvatenstelsel
B
Zenuwstelsel
C
Verteringsstelsel
D
Ademhalingsstelsel

Slide 4 - Quizvraag


De lever hoort bij
A
Skelet
B
Zenuwstelsel
C
Bloedvatenstelsel
D
Verteringsstelsel

Slide 5 - Quizvraag


Nummer 5 is?
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag

Slide 6 - Quizvraag


nummer 7 is?
A
Dikke darm
B
Maag
C
Nier
D
Dunne darm

Slide 7 - Quizvraag

1.2 - Je omgeving ontdekken

Slide 8 - Tekstslide

Leerdoelen 1.2
  • Je kunt werken met de microscoop;
  • Je kunt jouw waarnemingen vastleggen in een biologische tekening;
  • Je kunt een natuurgetrouwe en een schematische tekening; maken en weet wanneer je welke tekening gebruikt;
  • Je kunt de naam van een organisme vinden met een determineerkaart.

Slide 9 - Tekstslide

1.2 Je omgeving ontdekken

  • Biologie gaat over levende wezens: mensen, dieren, planten.
  • Organisme = alles wat leeft

  • Organisme kun je:
  • Waarnemen= kijken, ruiken, voelen, horen en soms
    zelfs proeven.
  • Als je waarneemt, dan kijk je naar de kenmerken =>
     
    eigenschappen waaraan je een organisme kunt herkennen. 

Slide 10 - Tekstslide

Hoe neem je waar?

Beschrijving= de belangrijkste eigenschappen, kenmerken van een organisme opschrijven  

  • Je kunt iets zien met het blote oog;
  • soms heb je een vergrootglas nodig om iets goed te bekijken, een loep;
  • Om iets heel kleins te kunnen bekijken heb je een microscoop nodig;




Slide 11 - Tekstslide

Microscopie

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de functie van een microscoop?

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Video

microscoop

Slide 15 - Tekstslide

Door welk gedeelte van de microscoop kijk je?
A
Diafragma
B
Objectief
C
Oculair
D
Revolver

Slide 16 - Quizvraag

De microscoop

oculair = een ooglens, vergroot 10x
tubus = houder van het oculair
revolver = draaibaar magazijn voor de objectieven
objectief = lens in de revolver. Vergroot 4x, 10x en 40x
tafel = hierop ligt het preparaat
statief = hieraan houd je de microscoop vast bij vervoeren
stelschroef = hiermee stel je het beeld scherp. Er is een grote stelschroef en een fijne stelschroef.
lamp = lichtbron
diafragma = hiermee regel je de hoeveelheid licht
voet = hierop staat de microscoop

Slide 17 - Tekstslide

Waarvoor zijn de objectieven van de microscoop?
A
Beeld vergroten
B
Hoeveelheid licht regelen
C
Scherp beeld
D
Stevigheid

Slide 18 - Quizvraag

Een preparaat maken

Slide 19 - Tekstslide

0

Slide 20 - Video

Leg het preparaat tussen de preparaatklemmen op de kruistafel 
van de microscoop. Schuif het preparaat naar achter.
Je legt het preparaat NIET onder de klemmen!

Slide 21 - Tekstslide

Zorg dat je preparaat recht boven 
de opening in de tafel komt te liggen, verplaats de kruistafel.

Slide 22 - Tekstslide

Hier zie je de 'aanwijsnaald'. De naald is een hulpmiddel
Verplaats de kruistafel van je microscoop:
Wat je wilt bekijken, is heel dichtbij de punt van de aanwijs-naald. Stel scherp bij 40 x! Gebruik de grote stelschroef.
Daarna kun ga je verder vergroten.

Slide 23 - Tekstslide

Als je dit ziet, zie je vooral veel luchtbellen. Dat is nooit de bedoeling.
Je hebt het preparaat niet goed gemaakt

Slide 24 - Tekstslide

Plantaardige cel
Dierlijke cel

Slide 25 - Tekstslide

Vergroten
Oculair x Objectief = 

     10 x 4 = 40 x
    10 x 10 = 100x
    10 x 40 = 400 x 




Slide 26 - Tekstslide

Totale vergroting  = 
Vergroting oculair x vergroting objectief

bv. 10 x 40 = 400x 


Slide 27 - Tekstslide

De tekenregels

Slide 28 - Tekstslide

Hoe leg je waarnemingen vast?

  • Beschrijving= in woorden de belangrijkste eigenschappen/kenmerken van een organisme vertellen/ opschrijven.
  • Natuurgetrouw = precies wat je ziet.
  • Schematisch= belangrijkste onderdelen .


Slide 29 - Tekstslide

Doorsnede
  • Lengtedoorsnede (over het langste stuk) 
  • Dwarsdoorsnede (over het korste deel)

 




Slide 30 - Tekstslide

Een leerling zag dit beeld en maakte veel fouten bij het tekenen
Deze leerling heeft zelfs iets getekend dat helemaal niet te zien was. Dat mag niet!
Je mag niets verzinnen. Teken wat je ziet!
Een andere leerling zag precies hetzelfde.
Ook deze leerling maakte allemaal fouten
Niet goed :(
Niet goed :(

Slide 31 - Tekstslide

Deze leerling tekende ook hetzelfde beeld. Prima!
WEL goed :)
Niet goed :(

Slide 32 - Tekstslide

Voet
Stelschroef
Diafragma
Tafel
Objectief
Tubus

Slide 33 - Sleepvraag

Aan de slag
Maak een schematische tekening van een blaadje + benoem onderdelen
Let op de tekenregels!

+ Vraag 1 t/m 6
timer
10:00

Slide 34 - Tekstslide

Determineren
  • Het opzoeken van een naam van een organisme noemen we determineren. 

  • Je gebruikt kenmerken om de naam van een plant of dier op te zoeken. 
  • Met behulp van een zoekkaartdetermineertabel of flora zoek je de naam op. 

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Determineren 

Slide 37 - Tekstslide

Hoe vind je de naam van een organisme?
  • Om achter de naam van een organisme te komen moet je op kenmerken letten. 

  • Organismen zijn ingedeeld in groepen met gemeenschappeijke kenmerken. Bijvoorbeeld gewervelde en ongewervelde dieren. 



Slide 38 - Tekstslide

Gewerveld of ongewerveld
  • Gewerveld = Dieren met een wervelkolom (= ruggengraat)
  • Ongewerveld= Dieren zonder wervelkolom                               



Slide 39 - Tekstslide

Huiswerk
  • 1.2 Je omgeving ontdekken
  • Vraag 7 t/m 16

  • Niet maken vraag 9


Slide 40 - Tekstslide

Huiswerk
  • 1.2 Je omgeving ontdekken
  • Vraag 1 t/m 12

  • Niet maken vraag 9

Slide 41 - Tekstslide