HAVO 3 poser une question

Poser une question
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Poser une question

Slide 1 - Tekstslide

Poser une question
In het Frans kan je op verschillende manieren een vraag stellen
- Door est-ce que voor een zin te zetten:
Tu écoutes la musique d'Aya Nakamura  = jij luistert de muziek van Aya Nakamura. ->
Est-ce que tu écoutes la musique d'Aya Nakamura? = Luister jij de muziek van AN? 
De rest van de zin blijft hetzelfde. 

- Door inversie 
inversie is het omdraaien van onderwerp en persoonsvorm:
Tu écoutes la musique d'Aya Nakamura = jij luistert de muziek van Aya Nakamura. ->
Écoutes-tu la musique d'Aya Nakamura? = Luister jij de muziek van AN?
 

Slide 2 - Tekstslide

Inversie
Let op!
Wanneer bij inversie een persoonsvorm (werkwoord) eindigt op een e, en de persoon is il, elle of on, dan plak je een t ertussen.
Voorbeeld:
il chante bien = hij zingt goed
chante-t-il bien? = zingt hij goed?

Let op! Inversie is alleen mogelijk als het onderwerp een persoonlijk voornaamwoord is (je, tu, il, elle, on. nous, vous, ils, elles)

Slide 3 - Tekstslide

Maak de volgende zin vragend met est-ce que. Schrijf de hele zin op:
Je peux aller aux toilettes.

Slide 4 - Open vraag

Maak de volgende zin vragend met inversie. Schrijf de hele zin op.
Tu manges un nombre de pommes.

Slide 5 - Open vraag

Maak de volgende zin vragend met inversie. Schrijf de hele zin op.
il est allé aux États-Unis.

Slide 6 - Open vraag

Maak de volgende zin vragend met inversie. Schrijf de hele zin op.
Elle joue de la guitare.

Slide 7 - Open vraag

Poser une question
Een vraag stellen kan ook met vraagwoorden. Deze kan je op verschillende manieren in de zin plaatsen.  Eerst hier een lijstje met vraagwoorden:
Waarom -> Pourquoi
Waar ->
Wat -> Qu'est-ce que
Hoe -> Comment
Wanneer -> Quand
Hoeveel -> Combien
Wie -> Qui
Welk/Welke -> Quel
Deze vraagwoorden moet je goed leren




Slide 8 - Tekstslide

Vraagwoorden
De vraagwoorden kan je op verschillende manieren in de zin zetten. 
1. Gewone zin + vraagwoord = Tu vas au collège comment?
2. Vraagwoord + gewone zin = Comment tu vas au collège?
3. Vraagwoord + inversie = Comment vas-tu au collège?
4. Vraagwoord + est-ce que + gewone zin = Comment est-ce que tu vas au collège? 

Alle voorbeeldzinnen betekenen hetzelfde: Hoe ga je naar school?
Je kan dus op verschillende manieren het vraagwoord gebruiken

Slide 9 - Tekstslide

Maak de volgende zin vragend met vraagwoord ''waar''. Doe het op de volgorde Gewone zin + vraagwoord. Schrijf de hele zin.
- Tu vas en vacances.

Slide 10 - Open vraag

Maak de volgende zin vragend met vraagwoord ''Waarom''. Doe het op de volgorde van Vraagwoord + Gewone zin. Schrijf de hele zin:
- Tu n'aimes pas le chocolat.

Slide 11 - Open vraag

Maak de volgende zin vragend met vraagwoord ''hoeveel''. Gebruik de volgorde Vraagwoord + est-ce que + Gewone zin. Schrijf de hele zin op:
- Ça coûte.

Slide 12 - Open vraag

Maak de volgende zin vragend met vraagwoord ''wat''. Doe het op de volgorde Vraagwoord + Inversie. Schrijf de hele zin op.
- je ferai pendant le week-end.

Slide 13 - Open vraag

Maak de volgende zin vragend met vraagwoord ''wie''. Je mag helemaal zelf weten welke zinsvolgorde je neemt. Schrijf de hele zin op.
- Tu entends parler.

Slide 14 - Open vraag

Mogelijke antwoorden
- Gewone zin + vraagwoord = Tu entends parler qui?
- Vraagwoord + gewone zin = Qui tu entends parler?
- Vraagwoord + inversie = Qui entends-tu parler?
- Vraagwoord + est-ceque + gewone zin = 
Qui est-ce que tu entends parler?

Alle zinnen hierboven betekenen ''Wie hoor je praten?''

Slide 15 - Tekstslide

Vraagwoord quel
Quel betekent normaal gesproken welke.
Quel veranderd aan de hand van het zelfstandig naamwoord.
M ev (le garçon) - > Quel garçon? (welke jongen?)
V ev (la fille) -> Quelle fille? (welk meisje?)
M mv (les garçons) -> Quels garçons? (welke jongens?)
V mv (les filles) - > Quelles filles? (welke meisjes?)

Dit gaat op dezelfde manier als de bijvoeglijke naamwoorden (grand, grande, grands, grandes)

Slide 16 - Tekstslide

Vraagwoord quel
Let op!
Quel betekent normaal gesproken welk/welke
Behalve
als het wordt gevolgd door ''est''  of ''sont''  (is, zijn)
In dat geval betekent het ''wat''.

Quelle est ta matière préférée? (Wat is jou lievelingsvak?)

Slide 17 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van ''welke'' in. Je hoeft alleen het woord te typen.
..... prof aimes-tu?
(le prof)

Slide 18 - Open vraag

Vul de juiste vorm van ''welke'' in. Je hoeft alleen het woord te typen.
- ..... femmes ne portent pas une écharpe?
(la femme)

Slide 19 - Open vraag

Vul de juiste vorm van ''wat'' in. Je hoeft alleen het woord te typen.
- .... est ton conseil pour moi?

Slide 20 - Open vraag

Kies de juiste vertaling van het woord quel in de volgende zin
- Quels sont les rois des Pays-bas?
A
Welke
B
Wat

Slide 21 - Quizvraag

Ik denk dat ik weet hoe ik in het Frans op verschillende manieren vragen kan stellen.
Oui
Un peu
Non

Slide 22 - Poll