woordvolgorde in het Nederlands

Herhaling zinsbouw
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Beroepsopleiding

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling zinsbouw

Slide 1 - Tekstslide

Woordvolgorde

  • Schrijf de woorden in de juiste volgorde.
  • Denk eraan: het woord met de hoofdletter is het eerste woord van de zin.

Slide 2 - Tekstslide

eet - Rob - vanavond - bij zijn ouders

Slide 3 - Open vraag

eet - rob - Vanavond - bij zijn ouders

Slide 4 - Open vraag

De lente - een - mooi - is - seizoen.

Slide 5 - Open vraag

Voegwoorden
Voegwoorden plakken zinnen aan elkaar. 
https://www.youtube.com/watch?v=eAeci1LdQWI

Hij is blij. Hij heeft zijn diploma gehaald. 

Hij is blij, want hij heeft zijn diploma gehaald.


Slide 6 - Tekstslide

1. En, maar, of, dus, want

2. Dat, omdat, toen, als, wanneer --> de volgorde verandert

Slide 7 - Tekstslide

Hij is blij. Hij heeft zijn diploma gehaald.

Hij is blij, want hij heeft zijn diploma gehaald.

Hij is blij, omdat hij zijn diploma heeft gehaald.

Slide 8 - Tekstslide

Verschillende soorten voegwoorden
Ik hou van pizza en ik hou van pannenkoeken.

Wil je koffie of wil je thee?

Mijn trui is bruin, maar de trui van mijn zus is rood. 

Jolijn kwam te laat voor de les want de lift was kapot.






Slide 9 - Tekstslide

Bart zit huiswerk te maken en Tom kijkt tv.
Wat is het voegwoord?
A
kijkt
B
tv
C
en

Slide 10 - Quizvraag

Ik hou van volleybal, maar mijn vriend niet.
Wat is het voegwoord?
A
voetbal
B
ik
C
vriend
D
maar

Slide 11 - Quizvraag

Mark gaat naar huis, want hij ziek is.
A
Goed
B
Fout

Slide 12 - Quizvraag

Want/omdat
Jolijn kwam te laat voor de les. De lift was kapot.

Jolijn kwam te laat voor de les want de lift was kapot

Jolein kwam te laat voor de les omdat de lift kapot was. 


Slide 13 - Tekstslide

Hij is blij, want hij heeft zijn diploma gehaald.

Hij is blij, omdat hij zijn diploma heeft gehaald.

Slide 14 - Tekstslide

Mark gaat naar huis, omdat hij ziek is.
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quizvraag

Omdat, als
Ik ga naar de tandarts omdat ik kiespijn heb. 
Ik ga naar de tandarts als ik kiespijn heb.

Slide 16 - Tekstslide

Omdat ik kiespijn heb, ga ik naar de tandarts.
Als ik kiespijn heb, ga ik naar de tandarts. 

Slide 17 - Tekstslide

Iedereen gaat naar huis. Het is vakantie (omdat)

Slide 18 - Open vraag

Ik ga naar buiten. Het is mooi weer (als)

Slide 19 - Open vraag

Ik ga naar de tandarts. Ik heb kiespijn (want)

Slide 20 - Open vraag

Ik ga naar de tandarts. Ik heb kiespijn (omdat)

Slide 21 - Open vraag