In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Grammar
Present Perfect vs Past simple
Slide 1 - Tekstslide
Hoe maak je de present perfect (werkwoorden)?
Slide 2 - Open vraag
Present perfect
have/has + voltooid deelwoord have = I, you, we, you they has = he, she, it Voltooid deelwoord: 1. regelmatig werkwoord + ed > I have worked 2. onregelmatig werkwoord 3e vorm > I have been
Slide 3 - Tekstslide
Present perfect
Voorbeelden: I have worked since 3 am. She has been to London twice. We have walked for 2 hours now.
Deze zinnen bevatten altijd een vorm van hebben + het tweede werkwoord is een voltooid deelwoord.
Slide 4 - Tekstslide
Present perfect
Gebruik present perfect: 1. iets is in het verleden begonnen en is nu nog aan de gang. 2. praten over ervaringen. 3. iets is in het verleden gebeurd en je merkt nu nog het resultaat.
Slide 5 - Tekstslide
Hoe maak je de past simple (werkwoorden)?
Slide 6 - Open vraag
Past simple
De past simple bestaat uit 1 werkwoord. Dit ww zet je in de verleden tijd. 2 manieren: 1. werkwoord + ed > worked 2. 2 vorm van het onregelmatig werkwoord > been
Slide 7 - Tekstslide
Past simple
Wanneer gebruik je de past simple? - iets is in het verleden gebeurd en is nu afgelopen.
Je kan de past simple herkennen aan woorden als: last year, yesterday, in 2010. Dit zijn tijdsbepalingen.
Slide 8 - Tekstslide
Verschil present perfect en past simple
Wat is het verschil? Bij de past simple is de actie in het verleden nu afgelopen. Bij de present perfect is de actie nog bezig of is er nog een link met het verleden.
Slide 9 - Tekstslide
Verschil present perfect en past simple
Signaalwoorden:
Present perfect: already, for, since, how long. Past simple: last year, yesterday, in 2010, an hour ago.
Slide 10 - Tekstslide
I have been in Nottingham for a week. present perfect / past simple?
Slide 11 - Open vraag
It was on offer last week. present perfect/ past simple?
Slide 12 - Open vraag
Fill in the correct form of the verb: Last year, we ________ elephants on safari in South-Africa. (see)
Slide 13 - Open vraag
My ancestors _____ in Berlin during the 1890s. (live)
Slide 14 - Open vraag
Look, Jacky __________ a new jacket. (buy)
Slide 15 - Open vraag
I ________ my keys and now I can't get into my house. (lose)