In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Een punt gebruik je bij gewone zinnen:
De winter begint op 21 december.Het meisje rent door het bos.Volgende week begint de vakantie.
Zet na een vraag een vraagteken.
Doe jij de deur even open?Wil je ook wat drinken?Hoe laat ben je vandaag vrij?
Geef met een uitroepteken je zin extra nadruk.
Pas op voor die auto!
Houd nog toch eens een keertje je mond!
Te gek! We gaan op vakantie naar Thailand!
Heb je de lesdoelen ook behaald?
Je leert wanneer je een hoofdletter moet schrijven;
Je leert wanneer je een punt gebruikt;
Je leert wanneer je een uitroepteken gebruikt;
Je leert wanneer je een vraagteken gebruikt.