In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Quiz Klas 2, tijdvakken 5-8
Slide 1 - Tekstslide
Renaissance betekent
timer
0:15
A
nieuwe interesse voor de oudheid
B
nieuwe interesse voor andere werelddelen
C
nieuwe interesse voor het geloof
D
nieuwe interesse voor de kunst
Slide 2 - Quizvraag
Humanisme betekent
timer
0:15
A
Leven waarin god centraal staat
B
Leven waarbij de mens centraal staat
C
Godsdienst waarbij de natuur belangrijkst is
D
Een ander woord voor reformatie
Slide 3 - Quizvraag
Tijdvak 6 is de periode .....
A
1600-1700
B
1500-1600
C
1650-1750
D
1700-1800
Slide 4 - Quizvraag
De VOC werd op initiatief van de Staten-Generaal opgericht, omdat...
A
Andere landen ook handelscompagnieën oprichtten
B
De winsten in de Republiek daalde doordat de concurrentie onder de vele handelscompagnieën groot was
C
De scheepsbouw te stimuleren. Meer schepen leverde meer geld op.
D
De Staten-Generaal graag landen wilden veroveren
Slide 5 - Quizvraag
De WIC was eigenlijk ook onderdeel van de strijd tegen Spanje in de Nederlandse Opstand.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quizvraag
In de Republiek was de macht in handen van ....
A
Regering
B
Adel
C
Regenten
D
Koning
Slide 7 - Quizvraag
Generaliteitslanden zijn....
A
Gebieden die rechtstreeks bestuurd worden door de Staten-Generaal
B
Bevriende buurlanden van de Republiek
C
Gebieden onder bewind van de VOC
D
De noordelijke gewesten
Slide 8 - Quizvraag
De WIC voer op
A
Indonesië
B
Suriname
C
Scandinavië
D
Amerika
Slide 9 - Quizvraag
Transatlantische driehoekshandel hield in
A
Dat men luxeproducten ruilde voor slaven en die slaven ruilde voor tabak/koffie
B
Dat men in een driehoek van Willem van Oranje, Johan van Oldenbarneveld en Baltasar Gerards handel dreef
C
Dat men uit Japan goud haalde, dat verkocht in Indonesië , daar luxeproducten kocht en dit in Japan weer verkocht
D
Dat de VOC en WIC handelden met de Nederlandse overheid
Slide 10 - Quizvraag
De Wetenschappelijke Revolutie was
A
Een tijd waarin vrouwen meer wetenschap gingen beoefenen.
B
Een tijd waarin wetenschap binnen 10 jaar heel erg veranderde.
C
Een tijd waarin wetenschap veranderde.
D
Een tijd waarin smartphones belangrijk werden.
Slide 11 - Quizvraag
Wat gold niet voor als bijzonder in de Nederlandse Republiek in de Gouden Eeuw:
A
Zij had geen koning
B
Vrouwen mochten stemmen
C
Zij dreef heel veel handel
D
Er was tolerantie
Slide 12 - Quizvraag
Absolutisme betekent dat
A
De koning alles beslist
B
Het parlement alles beslist
C
Het volk alles beslist
D
Gijs Vriezen de baas is in 2B
Slide 13 - Quizvraag
Wat stelde Newton vast?
A
Natuurwetten gelden altijd en overal
B
Natuurwetten gelden niet altijd
C
Alle voorwerpen oefenen aantrekkingskracht uit op elkaar
D
Sommige hele lichte voorwerpen hebben nauwelijks te maken met zwaartekracht
Slide 14 - Quizvraag
Tijdvak 5 is de periode .....
A
1600-1700
B
1500-1600
C
1650-1750
D
1700-1800
Slide 15 - Quizvraag
aan wie legt lodewijk XIV verantwoording af?
A
aan het leger
B
aan god
C
aan het volk
D
aan de adel
Slide 16 - Quizvraag
Wat is GEEN motief voor de Europese expansie?
A
Winst maken door te handelen
B
Volkeren bekeren tot het christendom
C
Vorsten wilden macht uitbreiden
D
Verspreiden wetenschap en techniek
Slide 17 - Quizvraag
Wat is GÉÉN kenmerk van het absolutisme onder Lodewijk XIV?
A
Economische politiek van het mercantilisme
B
Bevorderen van de machtspositie van de adel
C
De hofcultuur van Versailles
D
Centralisatie van het landsbestuur
Slide 18 - Quizvraag
Hij kwam in conflict met de katholieke kerk, hij bouwde telescopen, hij ontdekte dat de maan het licht van de zon weerkaatste.... Wie o wie?
A
Copernicus
B
Gaileï
C
Huygens
D
Van Leeuwenhoek
Slide 19 - Quizvraag
Telescoop en slingeruurwerk
Microscoop
Zon is middelpunt
sterren zijn planeten
Galileo
Kepler
Van Leeuwenhoek
Huygens
Slide 20 - Sleepvraag
Met welke twee uitspraken is Luther het eens?
timer
0:15
A
Iedereen moet de bijbel lezen
B
Een plek in de hemel is te koop
C
Er moesten meer priesters komen
D
De paus bepaalt niet wie er in de hemel komt
Slide 21 - Quizvraag
Welke twee zinnen zijn juist?
A
Erasmus' kritiek was vergelijkbaar met Luther
B
Luther vertaalde de bijbel in het Nederlands
C
Een ander woord voor hervorming is Renaissance
D
Zonder boekdrukkunst had Luther veel minder aanhangers gehad
Slide 22 - Quizvraag
Welke twee oorzaken zijn juist voor het uitbreken van de Nederlandse opstand?
timer
0:15
A
Belastingdruk
B
Kettervervolgingen
C
Centralisatiepolitiek
D
Renaissance
Slide 23 - Quizvraag
Wat veroorzaakte de Beeldenstorm?
A
Het smeekschrift- Margaretha's weifeling - een hagepreek
B
een hagepreek - inval van Willem van Oranje
C
inval Alva -Spaanse Furie
D
Spaanse furie - hagepreek
Slide 24 - Quizvraag
Wanneer begon men met vechten inde Nederlandse Opstand?
A
1568
B
1648
C
1576
D
1579
Slide 25 - Quizvraag
Unie van Utrecht?
A
1576
B
1579
C
1581
D
1648
Slide 26 - Quizvraag
De moord op Willem van Oranje
A
1568
B
1576
C
1579
D
1584
Slide 27 - Quizvraag
Welk specerij is dit?
A
Nootmuskaat
B
Laurierblad
C
Foelie
D
Peper
Slide 28 - Quizvraag
Veel van de buitenlandse geleerden als Descartes kwamen naar Nederland, waardoor de cultuur tot bloei komt. Waarom kwamen ze juist naar de republiek?
A
hier was gewetensvrijheid
B
hier spreken mensen veel talen
C
Hier was iedereen gelijk
D
Hier was het klimaat beter
Slide 29 - Quizvraag
Welke stad was in tijdvak 6 de belangrijkste stapelmarkt in Europa
A
Londen
B
Rotterdam
C
Amsterdam
D
Hamburg
Slide 30 - Quizvraag
Maak het kenmerkend aspect af: Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van .............
A
de tijd van regenten en vorsten
B
multinationals
C
een wereldeconomie
D
de Europese hervorming
Slide 31 - Quizvraag
Welk kenmerkend aspect past niet bij tijdvak 5 ?
A
Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
B
De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had.
C
Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat.
D
Het begin van de Europese overzeese-expansie
Slide 32 - Quizvraag
Welke zinnen over het tijdvak Regenten & Vorsten zijn juist?
1 De meerderheid van de mensen in de Republiek moest bedelen om aan geld te komen. 2 De Republiek beleefde in de 17e eeuw een Gouden Eeuw. 3 De Republiek bestond uit negen gewesten. 4 De Staten-Generaal beslisten over de buitenlandse politiek van de gewesten. 5 De Staten-Generaal vormden het hoogste bestuur van een gewest. 6 In de 17e eeuw waren bijna alle Europese landen republieken. 7 In de Staten zaten vertegenwoordigers van de adel en de steden.
A
2, 4 en 7
B
1, 4 en 7
C
2, 3 en 6
D
4, 5 en 7
Slide 33 - Quizvraag
Waarover besliste de Staten Generaal niet?
A
leger en vloot
B
bestuur van de generaliteitslanden
C
belastingen in elk gewest
D
gezamenlijke buitenlandse politiek
Slide 34 - Quizvraag
Discussie in salons
A
Tijdvak 5
B
Tijdvak 6
C
Tijdvak 7
D
Tijdvak 8
Slide 35 - Quizvraag
Bron: onthoofding van Lodewijk XVI. Bij welk kenmerkend aspect (of onderdeel daarvan) uit tijdvak 7 past deze afbeelding het best?
A
Verlicht absolutisme
B
De opkomst van emancipatiebewegingen
C
Het streven van vorsten naar absolute macht
D
De democratische revoluties in westerse landen
Slide 36 - Quizvraag
Welk KA hoort bij tijdvak 8?
A
de democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap
B
de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek
C
voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces
D
rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
Slide 37 - Quizvraag
Deze vraag gaat over tijdvak 7.
Welke zin is juist?
A
Rousseau beweerde dat vorsten hun macht van God hadden gekregen.
B
Verlichte denkers dachten dat zij de maatschappij gingen verbeteren.
C
Het tijdvak Pruiken & Revoluties eindigt rond het jaartal 1700.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.
Slide 38 - Quizvraag
Welke thema hoort bij alle KA van tijdvak 7?
A
Modern Imperialisme
B
De Verlichting
C
Industrialisatie
D
Plantage-economie
Slide 39 - Quizvraag
7: Tijd van pruiken en revoluties In welke van de onderstaande landen is er geen revolutie geweest in dit tijdvak?
A
Frankrijk
B
Nederland
C
Verenigde Staten
D
Duitsland
Slide 40 - Quizvraag
A
Tijdvak 5
B
Tijdvak 6
C
Tijdvak 7
D
Tijdvak 8
Slide 41 - Quizvraag
Welke KA's horen NIET bij tijdvak 8? 1. discussies over de ‘sociale kwestie’ 2. de democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap 3. de opkomst van emancipatiebewegingen 4. voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces 5. de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek
A
3 en 5
B
2 en 5
C
2 en 4
D
1 en 5
Slide 42 - Quizvraag
Welke KA's horen NIET bij tijdvak 8? 1. discussies over de ‘sociale kwestie’ 2. de democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap 3. de opkomst van emancipatiebewegingen 4. voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces 5. de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek
A
3 en 5
B
2 en 5
C
2 en 4
D
1 en 5
Slide 43 - Quizvraag
Tijdvak 8 is vooral de tijd van de:
A
industrialisatie
B
ontdekkingsreizen
C
oorlogen
D
opkomst van politieke stromingen
Slide 44 - Quizvraag
De Verenigde Staten was een kolonie van ......?
A
De Republiek
B
Frankrijk
C
Engeland
D
Spanje
Slide 45 - Quizvraag
De kolonisatie van de Verenigde Staten begon in....
A
het noordwesten
B
het zuidwesten
C
het noordoosten
D
het zuidoosten
Slide 46 - Quizvraag
Waarom was de Verenigde Staten tegen het kolonialisme?
A
Om Groot-Brittannië en Frankrijk dwars te zitten
B
Omdat de Verenigde Staten vrijheid belangrijk vond
C
Omdat de Verenigde Staten zelf macht wilden uitoefenen in de koloniën
D
Omdat de Verenigde Staten hierdoor meer handel kon drijven met deze nieuwe landen
Slide 47 - Quizvraag
De eerste president van de Verenigde Staten was?
A
George Washington
B
Abraham Lincoln
C
Franklin D. Roosevelt
D
Thomas Jefferson
Slide 48 - Quizvraag
Wie heeft in de Verenigde Staten wetgevende macht?