Les 28 + 29

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Luister goed naar het verhaal.
Is dit een plot of een plotwending?
A
Plot
B
Plotwending

Slide 6 - Quizvraag

Luister weer goed.
Wat is de plotwending in dit verhaal?

Slide 7 - Open vraag

Wat kan de plotwending zijn in de film Star Wars?
A
De slechterik gaat dood
B
De slechterik is de vader van de held
C
Er komt nog een vervolg film

Slide 8 - Quizvraag

fewggg

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het bijvoeglijk naamwoord van deze zin:
'Onze formule: de nieuwste laptops voor de laagste prijs!'

Slide 14 - Open vraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord van deze zin:
'Volkorenbrood: een goede start van je dag!'

Slide 15 - Open vraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord van deze zin:
'Een druk leven? Ontspan met hippe handdoeken en badjassen!'

Slide 16 - Open vraag

Geef je juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
Mijn tas is mooi, maar ik vind die van jou het ...... (mooi)

Slide 17 - Open vraag

Geef je juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
Het achterste treinstel is vies, maar het middelste treinstel nog veel .....
(vies)

Slide 18 - Open vraag

Wat is de goede vorm?
een ...... werkbroek
A
groenen
B
groene
C
groen

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de goede vorm?
De vloer van .......
A
hout
B
houten
C
houte

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de goede vorm?
een ..... werkbank
A
hout
B
houten
C
houte

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de goede vorm?
het ..... standbeeld
A
hout
B
houten
C
houte

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de goede vorm?
de ..... helling
A
scheef
B
scheven
C
scheve

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de goede vorm?
een ....... schilderijtje
A
scheef
B
scheven
C
scheve

Slide 24 - Quizvraag

Wat is waar?
A
Een bijvoeglijk naamwoord kan eindigen op -e of -en
B
Woorden in de vergrotende trap eindigen meestal op -st
C
Woorden in de overtreffende trap eindigen meestal op -er

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide