Klassikale examentraining les 5 Hoofdgedachte, tekstdoelen, tekstsoorten

Literatuur mondeling
Doel:
  • Vertellen over jouw leesontwikkeling
  • Laten zien dat je literatuur snapt/kan analyseren 
    (verbanden leggen, juiste termen gebruiken)
  • Laten zien dat je je boeken hebt gelezen
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Literatuur mondeling
Doel:
  • Vertellen over jouw leesontwikkeling
  • Laten zien dat je literatuur snapt/kan analyseren 
    (verbanden leggen, juiste termen gebruiken)
  • Laten zien dat je je boeken hebt gelezen

Slide 1 - Tekstslide

Op weg naar het eindexamen

Doel:
  • Een betere lezer worden / wennen aan langere teksten
  • Hoger scoren op je centraal examen

Slide 2 - Tekstslide

Klassikale examentraining 5H
Doelen van deze les:
- Kennis ophalen 'hoofdgedachte, tekstdoelen, tekstsoorten'
- Oefenen met examenvragen

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdgedachte (blz. 13)
Waarin verschillen hoofdgedachte en het onderwerp van een tekst van elkaar?

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdgedachte
  • Geeft de kern van een tekst weer.
  • Gaat over het onderwerp.
  • Is een samenvatting van de tekst.
  • Staat vaak letterlijk in de tekst (soms moet je zinnen samenvoegen).
  • Is geen vraag (,maar eerder een antwoord).
  • Omvat alle deelonderwerpen.
  • Past bij het tekstdoel. (Standpunt / constatering / afweging)


Slide 5 - Tekstslide

Kernzin
Wat weten we over kernzinnen?

Slide 6 - Tekstslide

Kernzin
  • Geeft de kern van een alinea weer.
  • Gaat over het deelonderwerp.
  • Is eigenlijk de hoofdgedachte van een alinea.
  • Is vaak de eerste, laatste of tweede zin.
  • Alle kernzinnen samen zouden een goede samenvatting moeten vormen.
  • Naast de kernzin bestaat een alinea uit toelichting / uitleg / voorbeelden.

Slide 7 - Tekstslide

Tekstdoelen
Welke vijf tekstdoelen heb je geleerd?

Slide 8 - Tekstslide

Tekstdoelen
Welke vijf tekstdoelen heb je geleerd?
  • Informeren
  • Activeren
  • Overtuigen
  • Opiniëren
  • Amuseren

Slide 9 - Tekstslide

Tekstdoelen
Wat is het tekstdoel van tekst 4 blz. 3?
  • Informeren
  • Activeren
  • Overtuigen
  • Opiniëren
  • Amuseren

Slide 10 - Tekstslide

Tekstdoelen
Veel examenteksten zijn informerend of overtuigend.
  • Informeren > 'Fantaseren is overleven' 2022
  • Activeren
  • Overtuigen > 'Dienstplicht voor vrouwen is geen emancipatie' 2023
  • Opiniëren
  • Amuseren

Het kan ook een mengvorm zijn> Informerend en opiniërend: 'Altijd een oogje in het zeil'

Slide 11 - Tekstslide

Tekstsoorten
Je hebt drie tekstsoorten geleerd.
1. Een opiniërende
2. Een overtuigende
3. Een informerende
Welke tekstsoort hoort bij welk doel?

Slide 12 - Tekstslide

Tekstsoorten
Je hebt drie tekstsoorten geleerd.
1. Een opiniërende > beschouwing
2. Een overtuigende > betoog
3. Een informerende > uiteenzetting

Er is ook een tekstsoort (die vaak in het havo examen voor komt) die meestal amuserend of overtuigend is. Welke is dat?


Slide 13 - Tekstslide

Tekstsoorten
Je hebt drie tekstsoorten geleerd.
1. Een opiniërende > beschouwing
2. Een overtuigende > betoog
3. Een informerende > uiteenzetting

Er is ook een tekstsoort (die vaak in het havo examen voor komt) die meestal amuserend of overtuigend is. Welke is dat?
De column: een vaste rubriek van één kolom, waarin een auteur schrijft over wat hem of haar bezig houdt.


Slide 14 - Tekstslide

Functiewoorden en tekstverbanden
Morgen gaan we verder met functiewoorden.

De tekstverbanden moet je grotendeels zelf opzoeken en leren. 
Ter opfrissing een kahoot!

https://play.kahoot.it/v2/*?quizId=c27126fe-14c1-40c2-b53a-5d7429e5a1bc

Slide 15 - Tekstslide

Functiewoorden
Welkom 5H!

Slide 16 - Tekstslide

Functiewoorden
Wat zijn eigenlijk functiewoorden?

Slide 17 - Tekstslide

Functiewoorden
Wat zijn eigenlijk functiewoorden?

Met een functiewoord geef je de functie van een stukje tekst aan, ten opzichte van een ander stukje of de rest van de tekst. Ze wijzen op de structuur binnen een tekst. 

Om hier vragen over te kunnen beantwoorden, moet je wel weten wat de betekenis is van de functiewoorden. Zie blz. 14.

Slide 18 - Tekstslide

Functiewoorden
Kies uit de functiewoorden van blz. 14
  • Op de dag dat het PWS moest worden ingeleverd, kwamen om 13:05 uur nog twee leerlingen hijgend aanrennen om hun verslag net te laat in mijn postvakje te deponeren.
  • Het blijkt dat vijftien procent van de havo- en vwo-leerlingen hun profielwerkstuk te laat heeft ingeleverd. 
  • Het klopt dat vijftien procent het niet op tijd op papier heeft ingeleverd, maar ze hadden het wel op tijd in som ingeleverd.
  • Zo erg is het niet als je iets te laat bent, andere onderdelen van het pws wegen veel zwaarder voor de beoordeling.

Slide 19 - Tekstslide

Functiewoorden
Kies uit de functiewoorden van blz. 14
  • Op de dag dat het PWS moest worden ingeleverd, kwamen om 13:05 uur nog twee leerlingen hijgend aanrennen om hun verslag net te laat in mijn postvakje te deponeren.
  • Het blijkt dat vijftien procent van de 5 havo en 6 vwo leerlingen hun profielwerkstuk te laat heeft ingeleverd. 
  • Het klopt dat vijftien procent het niet op tijd op papier heeft ingeleverd, maar ze hadden het wel op tijd in som ingeleverd.
  • Zo erg is het niet als je iets te laat bent, andere onderdelen van het pws wegen veel zwaarder voor de beoordeling.

Anekdote

constatering
nuancering
relativering

Slide 20 - Tekstslide

Functiewoorden
Kies uit de functiewoorden van blz. 14


Er wordt nuance toegevoegd, zoals extra details. Je krijgt een vollediger beeld. Dit kan de eerdere info afzwakken.


Zaken in de juiste verhouding zien. Het valt wel mee als je het anders bekijkt. Vaak vergeleken met iets anders. Dit zwakt de eerdere info af.
nuancering
relativering

Slide 21 - Tekstslide

Functiewoorden
Kies uit de functiewoorden van blz. 14


Pubers stinken, vooral als ze net gym hebben gehad of hard hebben gefietst.


Pubers stinken, maar lang niet zo erg als een varkensstal.
nuancering
relativering

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Oefenen
Maak opdracht 7 t/m 16 van blz. 20-23

Opdracht 7-9 doen we even samen.

Opdracht 7: de functies van alinea 4.

Is alinea 4 ten opzichte van alinea 3 een constatering of een verklaring?
Is alinea 4 ten opzichte van alinea 5 een standpunt of voorbeeld; een standpunt of conclusie?


Slide 24 - Tekstslide

Oefenen
Maak opdracht 7 t/m 16 van blz. 20-23

Opdracht 7-9 doen we even samen.
Opdracht 7: de functies van alinea 4.
Is alinea 4 ten opzichte van alinea 3 een constatering of een verklaring?
Is alinea 4 ten opzichte van alinea 5 een standpunt of voorbeeld; een standpunt of conclusie?

Antwoord = D (verklaring en standpunt)


Slide 25 - Tekstslide

Oefenen
Maak opdracht 7 t/m 16 van blz. 20-23

Opdracht 7-9 doen we even samen.
Opdracht 8: Welk argumentatie schema wordt vooral gebruikt in alinea 4?

Slide 26 - Tekstslide

Oefenen
Maak opdracht 7 t/m 16 van blz. 20-23

Opdracht 7-9 doen we even samen.
Opdracht 8: Welk argumentatie schema wordt vooral gebruikt in alinea 4?

Antwoord = E Voorbeelden

Slide 27 - Tekstslide

Oefenen
Maak opdracht 7 t/m 16 van blz. 20-23

Opdracht 7-9 doen we even samen.
Opdracht 9 

Alinea 5 is te lezen als een zelfstandige redenering, met voor elke zin een eigen functie.
Kies uit de functiewoorden argument, standpunt of tegenargument.

Redenering is een ander woord voor argumentatie. We zoeken dus een standpunt met argumenten en tegenargumenten. 

Slide 28 - Tekstslide

Oefenen

Slide 29 - Tekstslide

Oefenen
Maak verder opdracht 10-16. Je kunt ze nakijken op examenblad havo 2021-I

Slide 30 - Tekstslide