- Oefening gedicht analyseren en voorbeelden stijlfiguren en beeldspraak
Slide 2 - Tekstslide
Functiewoorden
Bijvoorbeeld: conclusie, oplossing, stelling, verklaring etc.
Laten zien dat je de structuur van een tekst kunt doorzien.
Soms wordt je gevraagd de functie van een tekstgedeelte te bepalen (alinea, alinea's of of zinnen)
Slide 3 - Tekstslide
Vraag 10
Bespreken
Slide 4 - Tekstslide
Vraag 10
Antwoord: Tegenstelling met alinea 3
Waar kijk je naar in de tekst als je de functie van alinea 4 moet benoemen?
Slide 5 - Tekstslide
Filmpje functiewoorden kijken
Maak aantekeningen, in elk geval van iets dat je nog niet precies wist.
Kijkvraag 1: wat is het verschil tussen een functiewoord en een signaalwoord?
Kijkvraag 2: wat is het verschil tussen een nuancering en relativering?
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Filmpje functiewoorden kijken
Functiewoord versus signaalwoord
Een signaalwoord staat in de tekst en geeft iets aan > verband of functie bijvoorbeeld. Signaalwoorden zijn: maar, doordat, vervolgens, ten eerste etc.
Een functiewoord staat niet (meestal) niet in de tekst. Bij analyseren van de tekst bepaal je als lezer de functie van een tekstgedeelte ten opzichte van een ander tekstgedeelte.
Nuancering versus relativering
Een nuancering geeft meer details. Een bewering of stelling wordt preciezer of verfijnder verwoord. (Een mening kan hierdoor wel iets minder scherp worden)
Bij een relativering wordt een eerder gedane uitspraak minder sterk gemaakt (afgezwakt) of de ernst van iets wordt in twijfel getrokken. Hij laat de betrekkelijkheid van iets zien.
Slide 8 - Tekstslide
Terugblik tekstdoel, tekstsoort en hoofdgedachte
>Beantwoord de vragen hieronder:
1. Schrijf de vijf tekstdoelen op. 2. Koppel de tekstsoorten uiteenzetting, beschouwing, betoog alle drie aan een tekstdoel.
3. Bij welke twee tekstdoelen verwacht je een constatering als hoofdgedachte en bij welke twee tekstdoelen verwacht je een mening of standpunt als hoofdgedachte?