Herhaling woordsoorten
1 / 13
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat is het rode woord?
Assia krijgt extra zakgeld.
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Persoonlijk voornaamwoord
D
Voorzetsel
Slide 3 - Quizvraag
Wat is het rode woord?
Caner zat in het park te vissen.
A
Voorzetsel
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Lidwoord
D
Bezittelijk voornaamwoord
Slide 4 - Quizvraag
Welke werkwoorden staan in deze zin?
Op zondag eten we altijd kebab als Indy op bezoek komt.
Op zondag eten we altijd kebab als Indy op bezoek komt.
A
Zondag, kebab
B
eten, bezoek
C
eten, komt
D
kebab, komt
Slide 5 - Quizvraag
Hoeveel voorzetsels staan in deze zin?
Morgen gaat Tatum op de fiets naar het park.
Morgen gaat Tatum op de fiets naar het park.
A
1
B
2
C
3
D
Geen
Slide 6 - Quizvraag
Welke lidwoorden ken je?
A
Het, een
B
De, een, ook
C
En
D
De, het, een
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het rode woord?
Die jongen praat met Jelisha.
A
zelfstandig voornaamwoord
B
geen voornaamwoord
C
niet gehad
D
lidwoord
Slide 8 - Quizvraag
Luca heeft vijf vrienden en twee vriendinnen.
De telwoorden in deze zin zijn...
De telwoorden in deze zin zijn...
A
Vijf, twee
B
Luca, twee
C
Vrienden, vriendinnen
D
Vijf vrienden, twee vriendinnen
Slide 9 - Quizvraag
Jullie halen vrijdag goede cijfers en dikke voldoendes voor het S.O. woordsoorten.
Wat zijn de bijvoeglijke naamwoord(en)?
Wat zijn de bijvoeglijke naamwoord(en)?
A
Goede cijfers, dikke voldoendes
B
Cijfers, voldoendes
C
Goede, dikke
D
Vrijdag, woordsoorten
Slide 10 - Quizvraag
Hij zit op de middelste rij en geeft het concert een tien.
Wat is het RTW?
Wat is het RTW?
A
op
B
tien
C
middelste-tien
D
middelste
Slide 11 - Quizvraag
Een hoofdtelwoord geeft een hoeveelheid aan.
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quizvraag
Een rangtelwoord geeft een volgorde aan.
A
waar
B
niet waar
