Les 35

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk controle voca H (10 min)
Op de volgende slides komen diverse woorden van voca H aan de orde. Vul het juiste antwoord in. 

Slide 3 - Tekstslide

L'espoir
A
de vrijheid
B
het bos
C
schrijven
D
de hoop

Slide 4 - Quizvraag

clair(e)
A
erop
B
beschermen
C
duidelijk
D
het schooljaar

Slide 5 - Quizvraag

ik neem hem/haar/het
A
pauvre
B
le lycéen
C
dessus
D
je le/la prends

Slide 6 - Quizvraag

beschermen
A
protégér
B
écrire
C
prendre la parole
D
étonnant(e)

Slide 7 - Quizvraag

20 minuten

Slide 8 - Tekstslide

 Le COI (pers. Vnw als meewerkend voorwerp)

Het zinsdeel wat een meewerkend voorwerp is, begint altijd met à (en au en aux)


Wanneer dit het geval is, kun je het vervangen voor een persoonlijk voornaamwoord. Maar! Dit persoonlijk voornaamwoord ziet er dan wel anders uit. Namelijk:
   Je                   > me (mij)
   Tu                   > te / t’ (jou)
   Il/elle/on     > lui (hem/maar)
   Nous            > nous (ons)
   Vous             > vous (u / jullie)
   Ils/elles       > leur (hun)

Slide 9 - Tekstslide

Waar staat het meewerkend voorwerp dan in de zin?

Wanneer je bepaald hebt of het me, te, lui, nous, vous of leur is, ga je dit persoonlijk voornaamwoord op de juiste plaats staat.

Het persoonlijk voornaamwoord staat meestal DIRECT voor de persoonsvorm.
  •    Je te donne l’argent (ik geef je het geld.)


MAAR staat er een heel werkwoord in de zin (parler, choisir, vendre), dan komt het persoonlijke voornaamwoord voor het hele werkwoord.
  •    Je vais te donner l’argent. (ik ga je het geld geven.)


Slide 10 - Tekstslide

Door welk persoonlijk voornaamwoord vervang je:

à ses copains?
A
me
B
lui
C
leur
D
te

Slide 11 - Quizvraag

Waar hoort het meewerkend voorwerp 'lui' in de onderstaande zin?

Marc ne ..1.. a pas ..2.. parlé.
A
op plek 1
B
op plek 2

Slide 12 - Quizvraag

Praten over geld

Slide 13 - Tekstslide

Het werkwoord 'venir'

Slide 14 - Tekstslide

De passé composé: een samenvatting
Waar je in het Nederlands een woord vervoegd met 'hebben' of 'zijn', doe je dit ook in het Frans met het werkwoord “avoir” of het werkwoord “être”




Slide 15 - Tekstslide

Maak de passé composé van:

Ik heb gepraat (parler)

Slide 16 - Open vraag

Maak de passé composé van:

Zij is vertrokken (partir)

Slide 17 - Open vraag

Iets kunnen kopen en omschrijven

Slide 18 - Tekstslide

Au travail!       30 min.
Maak nu zelf de bilan achter in je werkboek. Deze stuur je voor woensdag naar mij toe via de chat. 

Faire ex. 2a, b, 3b, c en 4a, b en c

30 minuten

Slide 19 - Tekstslide

Devoirs
Apprendre voca A, B, E, F et H
Faire le bilan

Slide 20 - Tekstslide