cours du 22 avril

cours du 22 avril
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

cours du 22 avril

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

programme cours 1
- jeu: dominos avec les verbes de B
- parler ex 12
- jeu: liste de Leiden > 30 sec

- sur l'ordinateur > 201

Slide 2 - Tekstslide

p. 14
les verbes de grammaire B
- écris 10 formes des verbes sur 10 bouts de papier
- utilise tous les verbes, tous les temps, toutes les personnes

- écris 10 AUTRES formes dans ton cahier

- apprends les verbes

timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

p. 14
liste de Leiden
timer
1:00

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

programme cours 2
1.  beantwoord de volgende vragen. Je mag pas verder als je over deze stof geen antwoorden meer hebt!!
2. keuzemenu:
- maak online grammaire C van hoofdstuk 5 (ontkenning)
- oefen met de werkwoorden in verbuga
- sluit bij GOJ aan voor een minicursusje grammatica
- oefen met de leesteksten in je boek

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

WAT ?!
  1. welke drie vraagconstructies heb je?
  2. Que/qu'est-ce que/quoi + bijbehorende constructie
  3. wat is/zijn
  4. Est-ce que > lijdendvw/onderwerp
  5. "wat" kan je vervangen door "dat wat"

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. waar komt het vraagwoord?
1. vraagzin intonatie + vraagteken
2. vraagzin met est-ce que
3. vraagzin met inversie

helemaal achter of helemaal vooraan de zin?

Slide 7 - Tekstslide

p. 14
1. vraagteken, 2. est-ce que, 3. inversie
A
achter, voor, voor
B
achter, voor, achter
C
voor, achter, achter
D
voor, voor, achter

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2. hoe vertaal je "wat"?
1. vraagzin intonatie + vraagteken
2. vraagzin met est-ce que
3. vraagzin met inversie


Slide 9 - Tekstslide

p. 14
2. Hoe vertaal je "WAT"
vraagteken, 2. est-ce que, 3. inversie
A
quel, qu(e), quoi
B
quoi, qu', quel
C
que, qu(e), quoi
D
quoi, qu', qu(e)

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

3. hoe los je klinkerbotsing op?
1. bij est-ce que + klinker (que + il)
2. bij inversie met aan beide kanten van het streepje een klinker (a-il)

Slide 11 - Tekstslide

p. 14
1. bij est-ce que + klinker (que + il)
2. bij inversie met aan beide kanten van het streepje een klinker (a-il)
A
1. que = qui 2. klinker = '
B
1. que = qui 2. -t-
C
1. e = ' 2. klinker = '
D
1. e = ' 2. -t-

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4. wat is/zijn =
A
qu'est-ce que c'est
B
qu'est-ce qui est
C
quel(le)(s) est/sont
D
qui est-ce qui est

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

5. wanneer gebruik je "est-ce QUI"
A
als het vraagwoord ervoor onderwerp is
B
als het onderwerp niet "wat" maar "wie" is
C
als het vraagwoord ervoor lijdend vw is
D
als het onderwerp niet "wie" maar "wat" is

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

6. de volgende vraag is een sleepvraag

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

wie
wat
onderwerp
lijdend vw
qu'est-ce que
qui est-ce qui
qui est-ce que
qu'est-ce qui
qui

Slide 16 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

7. Wanneer vertaal je WAT met
CE QUE/QUI
A
als WAT onderwerp is
B
als je WAT kan vervangen door DAT WAT
C
Als je verwijst naar WAT in de hoofdzin
D
als WAT een middel is

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat vind je het lastigste en zou je nog graag eens uitgelegd willen hebben?

Slide 18 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

questions voix passive

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. DE JONGENS WAREN bestolen door haar
A
les garçons étaient
B
les garçonsont été
C
les garçons seront
D
les garçons avaient été

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2. De jongens waren BESTOLEN door haar
A
volée
B
volés
C
volait
D
volaient

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

3. De jongens waren bestolen DOOR HAAR
A
par elle
B
par eux
C
par lui
D
par la

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4. vertaal:
De honden zijn gekomen
A
les chiens sont venus
B
les chiens ont été venus
C
les chiens sont venu
D
les chiens ont été venu

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

5. maak de zin passief:
Elles ont trouvé de beaux cadeaux.

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

persvnw na voorzetsel:
par moi
par toi
par lui/elle
par nous
par vous
par eux/elles

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kahoot voc Leiden p. 1

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Devoirs 
- finis grammaire C, chapitre 5*  
-  apprends p. 5 & 14 du liste de voca

* (online ou dans ton livre + corriger via Teams)

PW grammaire > le 18 mai
Test voc de Leiden > le 10 juin

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leidse woordenlijst p. 2
- maak een lijst van max 10 moeilijkste woorden van p. 2 en zorg dat je deze lijst vandaag minstens nog 5x doorleest!
- maak een gatenzin-vraag van drie moeilijke woorden + meerkeuze optie (ABCD) 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies