V2 Grammatica ZD par. 3 ng

Lees in je leesboek (5-10 min.
Herhalen §3 
M. opdracht 1 t/m 5, blz. 214, 215

§3: gezegde en wederkerend werkwoord
§5: voorzetselvoorwerp
Vandaag:
26 november
GRAMMATICA
ZINSDELEN
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lees in je leesboek (5-10 min.
Herhalen §3 
M. opdracht 1 t/m 5, blz. 214, 215

§3: gezegde en wederkerend werkwoord
§5: voorzetselvoorwerp
Vandaag:
26 november
GRAMMATICA
ZINSDELEN

Slide 1 - Tekstslide

  • Je hebt de herhaling van leerjaar 1 gemaakt.
  • Je weet het verschil tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde.
  • Je kunt het naamwoordelijke gezegde in een zin vinden.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

In deze les gaan we:

  • Verder met Cursus 5: Grammatica zinsdelen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Ontleed de zin: pv t/m bwb

In onze wijk wordt vanavond
het oud papier opgehaald.
timer
2:00

Slide 5 - Open vraag

Antwoord vorige vraag 
/ In onze wijk / wordt / vanavond / het oud papier / opgehaald. /

pv = wordt
ow = het oud papier
wg = wordt opgehaald (geen ng dus)
lv = x
mv = x
bwb  = in onze wijk
bwb  = vanavond

Slide 6 - Tekstslide

Noteer van de volgende twee zinnen de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow),
het werkwoordelijk gezegde (wg), het lijdend voorwerp (lv), het meewerkend voorwerp (mv) en de bijwoordelijkelijke bepalingen (bwb). Let op: niet elk zinsdeel zit in elke zin. Doorlop dus de stappen in de juiste volgorde.

1. Mijn broertje moet volgende week een wedstrijd in Rotterdam spelen.

2. Ik heb mijn neefje vorige week een nieuwe game gegeven.

Twee zinnen ontleden

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Naamwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat iemand of iets doet. Het naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand of iets is of wordt. Dat is het verschil.
Let goed op: Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een [naamwoordelijk deel].
De voetbaltrainer is streng. ng = is [streng].

Slide 9 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Je vindt het naamwoordelijk gezegde in vier stappen:
1. Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat: zijn, worden, blijven, lijken, blijken, schijnen.
2. Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is/wordt.
3. Wat + ww + onderwerp = naamwoordelijk deel.
4. Noteer het naamwoordelijk gezegde als volgt:
pv + [nw. deel] + overige werkwoorden.

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
1. Het openbaar vervoer is voor studenten en ouderen ideaal.
ng = is [ideaal]
2. Ruben uit klas 4 schijnt een veelbelovende gamer te zijn.
ng = schijnt [een veelbelovende gamer] te zijn

Slide 11 - Tekstslide

1. Vanwege de milieuvervuiling wordt olie als energiebron minder populair.
2. Die goede speeches van de premier zijn waarschijnlijk niet in een halfuurtje klaar.
3. Containers blijven voor transport over grote afstanden heel nuttig.
4. Het aantal van 200 miljoen padden is in Australië een groeiend probleem.
In je schrift: doet het ow iets of is het ow iets?
Noteer daarna het naamwoordelijk gezegde.

Slide 12 - Tekstslide

Wat?
Cursus 5: Grammatica zinsdelen §3 Naamwoordelijk gezegde. Opdracht 1 t/m 5 (blz. 210-211).
Hoe?
Zelfstandig. De eerste vijf minuten in stilte, daarna overleggen.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
10 minuten. Daarna gaan we afronden.
Klaar?
Oefen verder: https://www.cambiumned.nl/zinsdelen/

Huiswerk voor dinsdag 19/11
timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide


Ties denkt na over de ruzie met zijn zus.
Welke uitspraak is waar?





Tiffany denkt lang na over haar antwoord.
Welke uitspraak is waar?

A
het werkwoordelijk gezegde is: denkt na
B
het werkwoordelijk gezegde is: denkt
C
het werkwoordelijk gezegde is: denkt na over

Slide 14 - Quizvraag

Noteer het werkwoordelijk gezegde.
Binnenkort voeren politieagenten fietscontroles uit.

Slide 15 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Sanne heeft zich verslapen

Slide 16 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Op school moet je veel leren.

Slide 17 - Open vraag

Naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde?
Hij schijnt altijd goed te kunnen rekenen.

Slide 18 - Open vraag

In welke zin staat een naamwoordelijk gezegde?
A
Zij vader is naar de dokter geweest.
B
Zijn vader is bevriend met de dokter.
C
Zijn vader is dokter.
D
Hij wil zelf ook dokter worden.

Slide 19 - Quizvraag

'Mijn muzieksmaak is beter geworden.'
Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Slide 20 - Open vraag

Heeft deze zin een naamwoordelijk gezegde? Zo ja, noteer het naamwoordelijk gezegde.
"Ik ben erg verdrietig geweest over het slechte cijfer."

Slide 21 - Open vraag

Noteer het naamwoordelijk gezegde:
Mijn muzieksmaak is met de jaren beter geworden.

Slide 22 - Open vraag

Noteer het naamwoordelijk gezegde:
Het begin van de zomer is altijd zo'n fijne tijd.

Slide 23 - Open vraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
Voor die functie is zij misschien de beste kandidaat.

Slide 24 - Open vraag

  • Je hebt de herhaling van leerjaar 1 gemaakt.
  • Je weet het verschil tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde.
  • Je kunt het naamwoordelijke gezegde in een zin vinden.
Lesdoelen

Slide 25 - Tekstslide

Noem een manier waarop je de persoonsvorm uit de zin kunt halen.

Slide 26 - Open vraag

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp in een zin te vinden?

Slide 27 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde?

Slide 28 - Open vraag

Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?

Slide 29 - Tekstslide