H2 Grammatica ZD par. 3 ng

Lees in je leesboek (5-10 min.)
Open alvast je boek op blz. 208-209

§1: Herhaling leerjaar 1
§3: Naamwoordelijk gezegde
Vandaag:
18 november
GRAMMATICA
ZINSDELEN
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lees in je leesboek (5-10 min.)
Open alvast je boek op blz. 208-209

§1: Herhaling leerjaar 1
§3: Naamwoordelijk gezegde
Vandaag:
18 november
GRAMMATICA
ZINSDELEN

Slide 1 - Tekstslide

  • Je hebt de herhaling van leerjaar 1 gemaakt.
  • Je weet het verschil tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde.
  • Je kunt het naamwoordelijke gezegde in een zin vinden.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

In deze les gaan we:
  • Opdrachten par. 1 bespreken: lastige gevallen
  • Verder met Cursus 5: Grammatica zinsdelen
  • De uitleg behandelen van paragraaf 3 (en hierbij aantekeningen maken);
  • Opdrachten 1 t/m 5 van paragraaf 3 maken. Deze opdrachten bespreken we de volgende les.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Ontleed de zin: pv t/m bwb

In onze wijk wordt vanavond
het oud papier opgehaald.
timer
2:00

Slide 5 - Open vraag

Antwoord vorige vraag 
/ In onze wijk / wordt / vanavond / het oud papier / opgehaald. /

pv = wordt
ow = het oud papier
wg = wordt opgehaald (geen ng dus)
lv = x
mv = x
bwb  = in onze wijk
bwb  = vanavond

Slide 6 - Tekstslide

Noteer van de volgende twee zinnen de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow),
het werkwoordelijk gezegde (wg), het lijdend voorwerp (lv), het meewerkend voorwerp (mv) en de bijwoordelijkelijke bepalingen (bwb). Let op: niet elk zinsdeel zit in elke zin. Doorlop dus de stappen in de juiste volgorde.

1. Mijn broertje moet volgende week een wedstrijd in Rotterdam spelen.

2. Ik heb mijn neefje vorige week een nieuwe game gegeven.

Twee zinnen ontleden

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Naamwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat iemand of iets doet. Het naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand of iets is of wordt. Dat is het verschil.
Let goed op: Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een [naamwoordelijk deel].
De voetbaltrainer is streng. ng = is [streng].

Slide 9 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Je vindt het naamwoordelijk gezegde in vier stappen:
1. Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat: zijn, worden, blijven, lijken, blijken, schijnen.
2. Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is/wordt.
3. Wat + ww + onderwerp = naamwoordelijk deel.
4. Noteer het naamwoordelijk gezegde als volgt:
pv + [nw. deel] + overige werkwoorden.

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
1. Het openbaar vervoer is voor studenten en ouderen ideaal.
ng = is [ideaal]
2. Ruben uit klas 4 schijnt een veelbelovende gamer te zijn.
ng = schijnt [een veelbelovende gamer] te zijn

Slide 11 - Tekstslide

1. Vanwege de milieuvervuiling wordt olie als energiebron minder populair.
2. Die goede speeches van de premier zijn waarschijnlijk niet in een halfuurtje klaar.

Klaar? 
M. Cursus 5: §1 opdrachten online
Daarna: Grammatica zinsdelen §3 Naamwoordelijk gezegde. Opdracht 1 t/m 5 (blz. 210-211).

In je schrift: Ontleed de volgende zinnen:

Slide 12 - Tekstslide

1. Vanwege de milieuvervuiling wordt olie als energiebron minder populair.

In je schrift: Ontleed de volgende zinnen:

Slide 13 - Tekstslide

2. Die goede speeches van de premier zijn waarschijnlijk niet in een halfuurtje klaar.

In je schrift: Ontleed de volgende zinnen:

Slide 14 - Tekstslide

Wat?
Cursus 5: §1 opdrachten online
Daarna: Grammatica zinsdelen §3 Naamwoordelijk gezegde. Opdracht 1 t/m 5 (blz. 210-211).
Hoe?
Zelfstandig. 
Hulp
Je boek of je docent.
Tijd
Tot de volgende les
Klaar?
Oefen verder: https://www.cambiumned.nl/zinsdelen/

Huiswerk voor maandag 25/11

Slide 15 - Tekstslide

  • Je hebt de herhaling van leerjaar 1 gemaakt.
  • Je weet het verschil tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde.
  • Je kunt het naamwoordelijke gezegde in een zin vinden.
Lesdoelen

Slide 16 - Tekstslide

Noem een manier waarop je de persoonsvorm uit de zin kunt halen.

Slide 17 - Open vraag

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp in een zin te vinden?

Slide 18 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde?

Slide 19 - Open vraag

Ontleed de zin: In de meeste supermarkten zijn de vakkenvullers onmisbaar.

Slide 20 - Open vraag

Ontleed deze zin:
Een vriend van mij heeft een grote muurschildering gemaakt.

Slide 21 - Open vraag

Ontleed de zin:
Hij is gek geworden.

Slide 22 - Open vraag

Ontleed de zin:

Zij heeft hem het nieuwtje al verteld.

Slide 23 - Open vraag

Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?

Slide 24 - Tekstslide