Vwo 3 - betrekkelijk voornaamwoord WAT

Woensdag 29 maart
Bespreken opdrachten gisteren blz. 64 opdracht 1 en 2

Uitleg woordsoort WAT?!?!

Aan de slag

Controlevragen in de LessonUp 
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woensdag 29 maart
Bespreken opdrachten gisteren blz. 64 opdracht 1 en 2

Uitleg woordsoort WAT?!?!

Aan de slag

Controlevragen in de LessonUp 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel

Aan het eind van de les kun je het betrekkelijk voornaamwoord WAT herkennen en benoemen in een zin. 

Slide 2 - Tekstslide

Het woord WAT 
  • vragend voornaamwoord
  • betrekkelijk voornaamwoord
  • betrekkelijk voornaamwoord
    met ingesloten antecedent
  • onbepaald voornaamwoord
  • onbepaald hoofdtelwoord 

Slide 3 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Aan het begin van een vraagzin.

  • Wat vind je leuk aan school? 
  • Wat is je lievelingsserie? 

Slide 4 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
WAT schrijf je als betr. vnw na de volgende onderdelen:
  • De overtreffende trap: 
    Het lekkerste wat ik ooit heb gegeten, is spaghetti bolognese. 
  • Bij woorden als: Alles, Iets, Niets, Enige, Veel
    Alles wat je wilt weten, kun je googelen. 
  • Verwijzen naar een hele zin
    De ouders van Isa laten haar vrij, wat ze fijn vindt. 

Slide 5 - Tekstslide

Betrekkelijk VNW MIA
Soms kun je WIE of WAT vervangen door degene die of datgene wat. Dat noem je een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent.
 
  • Wat (datgene wat) je gisteren deed, kun je maar beter niet weer doen. 
  • Wat (datgene wat) je zegt, ben je zelf. 

Slide 6 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
Als het woord WAT 'iets' betekent  

  • Heb je nog wat gekocht in het centrum?
  • Heb je nog wat leuks gedaan dit weekend?

Slide 7 - Tekstslide

Onbepaald hoofdtelwoord
Als het woord WAT 'een beetje' betekent  

  • Heb je nog wat cola in je glas?
  • Heb je nog wat geld over na het winkelen op Black Friday? 

Slide 8 - Tekstslide

Aan de slag
Grammatica woordsoorten hoofdstuk 3 

Maak in je schrift opdracht 1, 2 op blz. 96. Je mag overleggen. 



Slide 9 - Tekstslide

Dat was volgens hem het spannendste ...... hij ooit had mee gemaakt.
A
dat
B
wat
C
D

Slide 10 - Quizvraag

Volgens Wim was dat een boek .... je echt moet hebben gelezen.
A
dat
B
wat
C
D

Slide 11 - Quizvraag

Het allereerste .... ik doe als ik thuiskom, is de kat aaien.
A
dat
B
wat
C
D

Slide 12 - Quizvraag

Dat is alles .... ik nog wilde zeggen.
A
dat
B
wat
C
D

Slide 13 - Quizvraag

..... in het vat zit, verzuurt niet.
A
dat
B
wat
C
D

Slide 14 - Quizvraag

Ik kan de verwijswoorden op de goede manier gebruiken in een zin.

Slide 15 - Poll