3h - préparation PW3

Préparation PW3
  • Ik kan de passé composé gebruiken om over het verleden te vertellen.

  • Ik kan de futur simple gebruiken om over de toekomst te vertellen.

  • Ik kan woorden over vakantie en reizen herkennen en gebruiken.

  • Ik ken Franse zinnen waarmee ik kan vertellen over mijn vakantie en de reis daarheen (A2).

  • Ik kan in het Nederlands vertellen over Louis XIV.
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Préparation PW3
  • Ik kan de passé composé gebruiken om over het verleden te vertellen.

  • Ik kan de futur simple gebruiken om over de toekomst te vertellen.

  • Ik kan woorden over vakantie en reizen herkennen en gebruiken.

  • Ik ken Franse zinnen waarmee ik kan vertellen over mijn vakantie en de reis daarheen (A2).

  • Ik kan in het Nederlands vertellen over Louis XIV.

Slide 1 - Tekstslide

avoir
être
ont
es
avons
ai
sommes
avez
suis
a
as
sont
êtes
est

Slide 2 - Sleepvraag

De passé composé met hulpwerkwoord avoir:
donner  (geven)
vendre  (verkopen)
finir  (eindigen)
j'
ai donné
ai vendu
ai fini
tu
as donné
as vendu
as fini
il/elle/on
a donné
a vendu
a fini
nous
avons donné
avons vendu
avons fini
vous
avez donné
avez vendu
avez fini
ils/elles
ont donné
ont vendu
ont fini

Slide 3 - Tekstslide

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'avoir' 
Grammaire 'Avoir' 
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 4 - Sleepvraag

Passé composé
faire
j'ai
prendre
tu as
être
il a
avoir
on a
Voltooid deelwoord (onregelmatige)
fait
été
eu
pris

Slide 5 - Sleepvraag

Maak de vormen van de passé composé van het werkwoord tussen haakjes.
Je/j' (manger)
Tu (finir)
Elle (rougir)
Nous (être)
Vous (perdre)
Ils (avoir)
été
fini
eu
rougi
mangé
perdu
avons
avez
ont
as
a
ai

Slide 6 - Sleepvraag

Slide 7 - Tekstslide

etre
=
 zijn




Sleep de juiste vorm van être naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
es
sont
est
êtes
sommes
suis

Slide 8 - Sleepvraag

Maak de vormen van de passé composé van het werkwoord tussen haakjes.
Je/j' (aller)
Tu (rester)
Elle (partir)
Nous (tomber)
Vous (monter)
Ils (aller)
tombé(e)s
resté(e)
allés
partie
allé(e)
montés
sommes
êtes
sont
es
est
suis

Slide 9 - Sleepvraag

futur simple
Hoe maak je futur (simple)?   -> hele werkwoord + uitgang

Je donnerai = ik zal geven

Il sera = hij zal zijn

Slide 10 - Tekstslide

Le futur simple

Slide 11 - Tekstslide

Le futur simple & onregelmatige werkwoorden
être --> je serai                            = ik zal zijn
avoir --> j'aurai                             = ik zal hebben
faire --> je ferai                            = ik zal doen/maken
aller --> j'irai                                  = ik zal gaan
pouvoir --> je pourrai                = ik zal kunnen/mogen
vouloir --> je voudrai                 = ik zal willen

Slide 12 - Tekstslide

Le futur simple & onregelmatige werkwoorden
je serai                                            de uitgangen zijn hetzelfde als
tu seras                                           bij regelmatige ww.
il sera
nous serons
vous serez
ils seront

Slide 13 - Tekstslide

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de uitgang van de futur simple met het onderwerp.
Futur simple: uitgangen
-ai
-as
-a
-ons
-ez
-ont

Slide 14 - Sleepvraag

Basis futur simple onregelmatige workwoorden
fer-
voudr-
pourr-
ser-
aur-
ir-
aller
être 
pouvoir
vouloir
avoir
faire

Slide 15 - Sleepvraag

Zet het werkwoord in de futur simple

Nous _________ (manger) une pizza.

Slide 16 - Open vraag

Zet het werkwoord in de futur simple

Il _________ (perdre) son portable.

Slide 17 - Open vraag

Zet het werkwoord in de futur simple

Les profs _________ (rougir).

Slide 18 - Open vraag

Zet het werkwoord in de futur simple

Vous _________ (faire) du foot.

Slide 19 - Open vraag

Zet het werkwoord in de futur simple

Tu _________ (être) heureux.

Slide 20 - Open vraag

Louis XIV

Slide 21 - Woordweb

Préparation PW3
  • Ik kan de passé composé gebruiken om over het verleden te vertellen.

  • Ik kan de futur simple gebruiken om over de toekomst te vertellen.

  • Ik kan woorden over vakantie en reizen herkennen en gebruiken.

  • Ik ken Franse zinnen waarmee ik kan vertellen over mijn vakantie en de reis daarheen (A2).

  • Ik kan in het Nederlands vertellen over Louis XIV.

Slide 22 - Tekstslide

Merci
et bonne chance !

Slide 23 - Tekstslide