Grammatica - terugblik + start taalkundig ontleden

Grammatica
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen vorige weken 


We kunnen redekundig ontleden
We kunnen deze zinsdelen benoemen --> 



Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De vervelende kinderen gedroegen zich niet netjes in het museum.

Persoonsvorm?
A
vervelende
B
gedroegen
C
museum
D
netjes

Slide 3 - Quizvraag

Persoonsvorm

Zet de zin in een andere tijd:

Zin in enkelvoud/meervoud:

Zin vragend maken:

De vervelende kinderen gedroegen zich niet netjes in het museum.

Onderwerp?
A
het museum
B
niet netjes
C
De vervelende kinderen
D
De kinderen

Slide 4 - Quizvraag

Onderwerp

Wie/wat + persoonsvorm 

De vervelende kinderen gedroegen zich niet netjes in het museum.

Werkwoordelijk gezegde?
A
gedroegen
B
gedroegen, niet
C
vervelende, gedroegen
D
netjes, vervelende

Slide 5 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde

Persoonsvorm + de andere werkwoorden


De vervelende kinderen gedroegen zich niet netjes in het museum.

Lijdend voorwerp?
A
In het museum
B
Zich niet netjes
C
Zit niet in de zin
D
Gedroegen

Slide 6 - Quizvraag

Lijdend voorwerp

vraag: Wat of wie + persoonsvorm + onderwerp + ww gezegde 



De vervelende kinderen gedroegen zich niet netjes in het museum.

Meewerkend voorwerp?
A
Zit niet in de zin
B
Gedroegen
C
Zich niet netjes
D
In het museum

Slide 7 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp

AAN wie of VOOR wie + pv + o + lv + gez


De vervelende kinderen gedroegen zich niet netjes in het museum.

Bijwoordelijke bepaling?
A
Zit niet in de zin
B
gedroegen
C
zich niet netjes
D
in het museum

Slide 8 - Quizvraag

Bijwoordelijke bepaling

Zinsdelen die je overhoudt. 
WAAR, WANNEER EN HOE

Ook losse woorden kunnen een bijwoordelijke bepaling zijn. 

niet/ misschien/ toch/ waarheen/ waarom
Leerdoelen 
Aan het eind van deze les:

Kun je benoemen wat taalkundig ontleden is;
Kun je (7) woordsoorten benoemen;
En deze uit een zin halen.


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Taalkundig ontleden

  • Elk woordje krijgt een taalkundige naam;
  • Dit noem je een woordsoort;

Leer het schema!

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Link

Deze slide heeft geen instructies

1. Met die persoonlijke opmerking schopte hij mij tegen het verkeerde been.

zelfstandig naamwoord? (zw)
A
persoonlijke, verkeerde
B
schopte
C
opmerking, been
D
het

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2. Met die persoonlijke opmerking schopte hij mij tegen het verkeerde been.

bijvoeglijk naamwoord? (bnw)
A
persoonlijke, verkeerde
B
schopte
C
opmerking, been
D
het

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

3. Met die persoonlijke opmerking schopte hij mij tegen het verkeerde been.

Lidwoord? (lw)
A
persoonlijke, zere
B
schopte
C
opmerking, been
D
het

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

3. Met die persoonlijke opmerking schopte hij mij tegen het verkeerde been.

Werkwoord? (ww)
A
persoonlijke, zere
B
schopte
C
opmerking, been
D
het

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Video

Deze slide heeft geen instructies

3. Met die persoonlijke opmerking schopte hij mij tegen het verkeerde been.

Voorzetsel? (vz)
A
met
B
met, tegen
C
schopte
D
het

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4. In de kast staat de snoeppot

Voorzetsel? (vz)
A
in
B
de kast
C
staat
D
snoeppot

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

5. Op het aanrecht heeft mijn moeder snijplank tegen de muur gezet.

Voorzetsel? (vz)
A
de muur
B
op het aanrecht
C
op, tegen
D
heeft, gezet

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

6. Op het aanrecht heeft mijn moeder snijplank tegen de muur gezet.

Lidwoord? (lw)
A
het, de
B
heeft, gezet
C
moeder, aanrecht, snijplank
D
tegen, op

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies

7. Zit jij liever in een verwarmde kamer?

persoonlijk voornaamwoord? (pers. vnw)
A
Zit
B
jij
C
in
D
verwarmde kamer

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Video

Deze slide heeft geen instructies

8. Mijn opa rookt graag van zijn sigaren.

bezittelijk voornaamwoord? (bez. vnw)
A
mijn
B
zijn
C
mijn, zijn
D
opa, sigaren

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Video

Deze slide heeft geen instructies

9. Mijn opa rookt graag deze sigaren.

aanwijzend voornaamwoord? (aanw. vnw)
A
mijn
B
zijn
C
mijn, zijn
D
opa, sigaren

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Video

Deze slide heeft geen instructies

10. De nieuwe voetbal die ik gisteren gekregen heb.

betrekkelijk voornaamwoord? (betr. vnw)
A
voetbal
B
die
C
gekregen heb
D
de

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

11. De e-mails die ik voor Nederlands moest schrijven.

betrekkelijk voornaamwoord? (betr. vnw)
A
e-mails
B
voor
C
moest schrijven
D
die

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Video

Deze slide heeft geen instructies

12. Wat voor antwoord heb jij gegeven bij vraag 3?

vragend voornaamwoord? (vr. vnw)
A
wat
B
voor
C
heb gegeven
D
jij

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13. Weet jij wat de voordelen van leren op de computer zijn?

vragend voornaamwoord? (vr. vnw)
A
weet
B
jij
C
wat
D
zijn

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen
Maak het werkblad - woordsoorten -

Kijk dit zelf na.

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra oefenen
Oefen de woordsoorten nog via de websites die ik met jullie deel via de ELO. 

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies