H3b ne 15 grammatica, puntjes op de i

Welkom H3b
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom H3b

Slide 1 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 2 - Tekstslide

Programma
  1. Toelichting wijziging studiewijzer en lezen boek in kerstvakantie
  2. Leerdoelcheck taalkundig ontleden 15 (blz 62-65) en extra uitleg
  3. Nakijken opdracht 6-7-9
  4. Lezen en/of voorbereiden toets voor morgen
  5. Afsluiting en vooruitblik


Slide 3 - Tekstslide


Waar kijk je naar als je taalkundig ontleedt?
A
Je kijkt naar de soort woorden in de zin
B
Je kijkt naar de functie van woorden in de zin

Slide 4 - Quizvraag


  • Zelfstandig naamwoord (znw)
  • Lidwoord (lw) --> bepaald en onbepaald (blw. en olw.)
  • Bijvoeglijk naamwoord (bnw)
  • Bijwoord (bw)
  • Voorzetsel (vz)
  • Zelfstandig werkwoord (zww)
  • Hulpwerkwoord (hww)
  • Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
  • Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw)
  • Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
  • Betrekkelijk voornaamwoord (betr. vnw)
  • Onbepaald voornaamwoord (onbep. vnw)
  • vragend voornaamwoord (vr. vnw)
  • Voegwoord (vw), onderschikkend en nevenschikkend
Alle woordsoorten op een rijtje

Slide 5 - Tekstslide

Wat is een signaalwoord
Hij kan hard rennen op schoenen met harde zolen
A
hard en harde zijn bijwoorden
B
hard en harde zijn bijvoeglijke naamwoorden
C
hard is een bijwoord en harde een bijvoeglijk naamwoord
D
hard is een bijvoeglijk naamwoord en harde is een bijwoord

Slide 6 - Quizvraag

Verschil bijv.nw en bijwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Deelwoorden van werkwoorden kunnen ook gebruikt worden als bijvoeglijk naamwoord, de lopende man, de gelopen race (zie blz 186 in je boek)

Een bijwoord zegt iets over andere woorden dan een zelfstandig naamwoord (zie blz 187 in je boek)

Slide 7 - Tekstslide

Een voetballer schopt een bal in de goal. Hoeveel lidwoorden tel je? Benoem het onbepaalde lidwoord.

Slide 8 - Open vraag

Welke jongen vindt zij leuk? Het is Thomas, die jongen die daar zit. Welke antwoorden zijn goed?
A
Welke is een betrekkelijk vnw
B
Welke is een vragend vnw
C
die (ster) is een aanwijzend vnw en die (plusje) is een betrekkelijke vnw.
D
die (2x) is een betrekkelijke voornaamwoord

Slide 9 - Quizvraag

Tennissen is hem altijd goed bevallen, maar voetballen vindt hij een vervelende sport. Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin en benoem ook het soort ww, zelfstandig of hulp.

Slide 10 - Open vraag

a. Jan komt op tijd eten maar Marie zal later komen eten.
b. Ik baal omdat ik voor mijn examen gezakt ben.
c. Piet is blij want hij is geslaagd.
d. Zal ik brood eten of yoghurt drinken voor mijn ontbijt?
e. Weet jij of de hond heeft gegeten? (zie blz 192 indien nodig)

A
In zin a,c,d,e staan nevenschikkende voegwoorden en in b een onderschikkend voegwoord
B
In zin a,c en d staan nevenschikkende voegwoorden
C
In zin b en e staan onderschikkende voegwoorden
D
In zin a, b, c staan onderschikkende vw, in c een nevenschikkend vw en in d geen voegwoord

Slide 11 - Quizvraag

Maak per tweetal een zin met een taalkundige vraag.

Slide 12 - Open vraag

Taalkundig ontleden
Check leerdoelen:
  1. Ik weet de kenmerken en functie van woordsoorten in een zin (R)
  2. Ik kan in een zin bepalen wat verschillende woordsoorten zijn (T1)
  3. Ik kan bijzonderheden met verschillende woordsoorten in een gegeven zin aanwijzen en uitleggen (T2)
  4. Ik kan zelf voorbeelden bedenken met zinnen die bijzonderheden hebben met woordsoorten (I)


Slide 13 - Tekstslide

huiswerk nakijken
6   b    Een zelfstandig werkwoord kun je niet weglaten uit een zin.
    d    Met de aantonende wijs laat je een feit of een handeling zien (ik leef). Met de 
         gebiedende wijs druk je een bevel uit (Leef, alsof het je laatste dag is). Met de 
         aanvoegende wijs druk je een wens uit (leve de koning!).
    e    onderschikkend: omdat, zodat, wanneer
         nevenschikkend: maar, dus, want   (zie blz 192 in je boek)

Slide 14 - Tekstslide

huiswerk nakijken
7     a    Draait (zelfstandig werkwoord), heeft (hulpwerkwoord), ontvangen (zelfstandig werkwoord)
    c    zullen (hulpwerkwoord), worden (hulpwerkwoord), gemaakt (zelfstandig werkwoord)
    d    zou (hulpwerkwoord), bijgewoond (zelfstandig werkwoord), hebben (hulpwerkwoord)

 9  a    doordat (onderschikkend voegwoord)
    b    nadat (onderschikkend voegwoord)
    c    alvorens (onderschikkend voegwoord)
    d    zowel … als (nevenschikkend voegwoord)
    e    Indien (onderschikkend voegwoord), maar (nevenschikkend voegwoord)

Slide 15 - Tekstslide

Afsluiting en vooruitblik
TOETS : woensdag 4 december

Leer blz 62-oranje katern taalkundig ontleden -1
Leer blz 63-oranje katern taalkundig ontleden -2
Bestudeer ook de leerstof die je behandeld hebt in leerjaar 1 en 2, blz 186 t/m 191, je hoeft NIET te leren: voorzetseluitdrukking, telwoorden, wederkerend en wederkerig voornaamwoord en koppelwerkwoord!



Slide 16 - Tekstslide