1. Herken de verwijswoordena) De ballonvaarder vertelde over zijn avontuur. Hij vond het erg spannend.
Verwijswoorden: zijn, hij, het.
b) De leerlingen waren enthousiast. Ze hadden zin om te leren.
"Ze" verwijst naar de leerlingen.
c) De paarden schrokken van het voertuig dat te laag vloog.
Verwijswoorden: dat.
2. Corrigeer de verwijswoordena) De leraar gaf uitleg over de toets. Dit was niet duidelijk.
Verbetering: De leraar gaf uitleg over de toets, maar de uitleg was niet duidelijk.
b) Anna en Maria gingen naar de bioscoop. Ze vond de film leuk.
Verbetering: Anna en Maria gingen naar de bioscoop. Maria vond de film leuk.
c) Er stond een artikel in de krant. Het ging over een ballonvaart. Hij was heel interessant.
Verbetering: Er stond een artikel in de krant over een ballonvaart. Het artikel was heel interessant.