Media en onderzoek

Media en onderzoek
Informatiebronnen
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, bLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Media en onderzoek
Informatiebronnen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:
  • Wat informatiebronnen zijn;
  • hoe je zoekt in een boek;
  • hoe je zoekt op internet.

Slide 2 - Tekstslide

Informatiebronnen
Als je meer wilt weten over een onderwerp, ga je op zoek naar informatie
De plek waar je informatie vindt, noem je een informatiebron

Er zijn verschillende soorten informatiebronnen:

1 websites en apps op het internet, bijvoorbeeld Wikipedia en nu.nl;
2 boeken, bijvoorbeeld schoolboeken en woordenboeken;
3 media, bijvoorbeeld kranten- en tijdschriftartikelen en tv-programma’s;
4 personen, bijvoorbeeld jouw docent Nederlands.

Slide 3 - Tekstslide

Zoeken in een boek
Een boek kan een goede informatiebron zijn.

Met de inhoudsopgave voor in een boek kun je snel hoofdstukken en paragrafen zoeken. Ook kun je hier makkelijk opzoeken waar in het boek iets staat over een bepaald onderwerp.

Achter in het boek staat het register. Dat is een lijst van belangrijke woorden in het boek. Deze belangrijke woorden noemen we trefwoorden. In het register kun je die trefwoorden snel opzoeken.
De trefwoorden staan in een register op alfabetische volgorde



Slide 4 - Tekstslide

Zoeken op internet
Websites op internet zijn belangrijke informatiebronnen. Er zijn heel veel websites, dus het is belangrijk dat je goed kunt zoeken op internet. 
In de zoekbalk of in de adresbalk vul je zoekwoorden in. Zoekwoorden zijn woorden die jouw onderwerp het beste omschrijven.
De resultaten van jouw zoekactie op internet heten ook wel hits.

Drie tips voor zoeken op internet:
1 Gebruik het liefst twee of meer zoekwoorden.
2 Lees de eerste regel onder een hit en vraag je af of je iets aan deze informatie hebt.
3 Kies niet meteen het bovenste resultaat. Kijk ook naar de volgende hits.



Slide 5 - Tekstslide

Opdrachten
Maken in de les
Opdracht 1 t/m 6 

Wat niet af is, wordt huiswerk voor morgen!

Slide 6 - Tekstslide

Media en onderzoek
Paragraaf 5.9
Chattaal en schrijftaal

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:
  • Wat het verschil is tussen chattaal en schrijftaal;
  • hoe en wanneer je chattaal gebruikt;
  • wat beeldtaal is.

Slide 8 - Tekstslide

Voorkennis


vs.
CHATTAAL
SCHRIJFTAAL

Slide 9 - Tekstslide

Maken


Opdracht 1 blz. 199
timer
2:00

Slide 10 - Tekstslide

Chattaal & schrijftaal
Chattaal
Schrijftaal
* Bij gebruik van social media

* Afkortingen
* Niet volgens de regels van Standaardnederlands*
* Bij gebruik van werkstukken en zakelijke e-mail of brief
* Maakt hele zinnen
* Volgens regels van Standaardnederlands*
Standaardnederlands = Het officiële Nederlands dat gebuikt wordt op school, door de overheid en in de media

Slide 11 - Tekstslide

Maken


Opdracht 2 
timer
5:00

Slide 12 - Tekstslide

Beeldtaal
Naast chattaal is er nog een taal waarin we snel berichten kunnen doorgeven, namelijk beeldtaal.


Je gebruikt plaatjes om je boodschap duidelijk te maken
Er zijn verschillende soorten beeldtaal, bijvoorbeeld?
  • Emotie (een klein plaatje dat in één beeld een hele zin betekent. Vaak gebruikt in social media)

Slide 13 - Tekstslide

Wat drukken deze emoties uit?

Slide 14 - Tekstslide

Maken


Opdracht 4 a t/m c
Opdracht 4d klassikaal
timer
5:00

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video