Samenhang leerjaar 3

Samenhang leerjaar 3
1 / 55
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Samenhang leerjaar 3

Slide 1 - Tekstslide

Amoebe
Een amoebe heeft een celmembraan en een celkern. Het is een  eencellig organisme.

De amoebe beweegt door het cytoplasma te verplaatsen in zijn schijnvoetje. De inhoud van de amoebe kan zich zo verplaatsen.

Slide 2 - Tekstslide

Verwantschap
  • Hoe korter geleden er een gemeenschappelijke voorouder was, hoe meer overeenkomsten en verwantschap

Oftewel:
Meer verwantschap: meer overeenkomsten in het DNA
Minder verwantschap: minder overeenkomsten in het DNA

Slide 3 - Tekstslide

Determineren
Bij determineren begin je steeds bij stap 1 en noteer je elke stap die je verder neemt

1b-2a-3b-6a Zee egel

Slide 4 - Tekstslide

Determineren

Slide 5 - Tekstslide

Determineren
1b

Slide 6 - Tekstslide

Determineren
1b-3a

Slide 7 - Tekstslide

Determineren
1b-3a-4a

Slide 8 - Tekstslide

Determineren
1b-3a-4a-5b stekelhuidige

Slide 9 - Tekstslide

Teken de 4 cellen

Slide 10 - Tekstslide

Basisstof 4 Cellen

Slide 11 - Tekstslide

Mitose is
A
gewone celdeling
B
deling van de geslachtscellen

Slide 12 - Quizvraag

Levend
Dood
levenloos
Heeft nooit levenskenmerken gehad
Heeft levenskenmerken
Heeft geen levenskenmerken meer

Slide 13 - Sleepvraag

Hoeveel chromosomen na meiose bij een lichaamscel van 46 chromosomen?
A
46
B
23

Slide 14 - Quizvraag

Alle organismen herken je aan levenskenmerken. 
Sleep het levenskenmerk naar het juiste plaatje.
Voortplanten
Reageren
Uitscheiden
Voeden
Ademen
Groeien

Slide 15 - Sleepvraag

Sleep de functies naar het juiste orgaanstelsel
Ademhalingsstelsel
Spijsverteringstelsel
Beenderenstelsel
Bloedvatenstelsel
Zenuwstelsel
Spierstelsel

Slide 16 - Sleepvraag

Welk orgaan wordt er met de pijl aangegeven?
A
De slokdarm
B
De maag
C
De lever
D
De alvleesklier

Slide 17 - Quizvraag

Welk orgaan wordt er met de pijl aangegeven?
A
De slokdarm
B
De maag
C
De lever
D
De alvleesklier

Slide 18 - Quizvraag

Hoeveel chromosomen na mitose bij een lichaamscel van 46 chromosomen?
A
46
B
23

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een meiose?
Bij een meiose worden...
A
nieuwe cellen gevormd
B
geslachtscellen gevormd

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de functie van de celkern? en welk nummer is de celkern?
A
De celkern regelt alles zit DNA in, nr. 2
B
In de celkern is fotosynthese mogelijk, nr 5
C
De celkern geeft stevigheid aan de cel, nr 5
D
De celkern heeft geen functie, nr 4

Slide 21 - Quizvraag

Welke onderdelen van de plantencel worden hier aangegeven? 
Celwand
Celkern
Bladgroenkorrel
Cytoplasma
Vacuole

Slide 22 - Sleepvraag

Zet op volgorde van groot naar klein.
cellen
organen
organenstelsel
weefsel
organisme

Slide 23 - Sleepvraag

Waarin veranderen de bladgroenkorrels als een tomaat van groen naar rood gaat?
A
Kleurstofkorrels
B
Zetmeelkorrels
C
Bladgroenkorrels

Slide 24 - Quizvraag

Waarin veranderen de bladgroenkorrels als een wortel reservevoedsel opslaat?
A
Kleurstofkorrels
B
Zetmeelkorrels
C
Bladgroenkorrels

Slide 25 - Quizvraag

Een weefsel is ...
A
Een cel met een bepaalde vorm en functie
B
Een groep cellen met dezelfde vorm en functie
C
Alle cellen uit een orgaan
D
Een groep organen met dezelfde functie

Slide 26 - Quizvraag

In figuur 4 zie je een schematische tekening van het voortplantingsstelsel van de vrouw. Welke geslachtsorganen worden er bedoeld met de onderstaande beschrijvingen? Sleep beschrijving naar de juiste nummers.

Vagina
Blaas
Eileider
Baarmoeder
Eierstok

Slide 27 - Sleepvraag

 
Hiernaast zie je een schematische afbeelding van het geslachtsorgaan van een man. 
Sleep de naam van het onderdeel naar de juiste plek.
Zaadleider
Zaadblaasje
Prostaat
Zwellichaam
Bijbal
Zaadbal
Urinebuis

Slide 28 - Sleepvraag

opslag en rijpen eicellen
plaats waar baby in groeit en ontwikkelt
opslag urine
vervoeren eicellen naar baarmoeder
soort tunnel naar baarmoeder
vervoeren urine naar buiten het lichaam
binnenste en buitenste.
binnenste produceren slijm om de vagina opening glad te maken.

gevoeligste deel wat voor genot kan zorgen
baarmoeder
vagina
eierstok
eileider
urineblaas
schaamlip
clitoris
urinebuis

Slide 29 - Sleepvraag

De zaadblaasjes en prostaat maken...
A
Vocht
B
Urine
C
Zaadcellen
D
Eicellen

Slide 30 - Quizvraag

Waar worden de zaadcellen bij de man gevormd?
A
In de penis
B
In de prostaat
C
In de teelballen
D
In de zaadblaasjes

Slide 31 - Quizvraag

Waarin liggen de eicellen?
A
Eierstokken
B
Baarmoeder
C
Eileider
D
Vagina

Slide 32 - Quizvraag

Wat is periodieke onthouding?
A
Geen seks hebben als de vrouw haar ovulatie heeft gehad
B
de man trekt de penis uit de vagina van de vrouw, voordat hij klaarkomt.
C
De pil gebruiken.
D
Een spiraaltje nemen

Slide 33 - Quizvraag

Waar kan het maagdenvlies inzitten?
A
Vagina
B
Baarmoeder
C
Eierstokken
D
Eileider

Slide 34 - Quizvraag

coïtus interruptus, wat is dat?
A
Geslachtsgemeenschap waarbij de man in de vagina klaarkomt
B
Net voor het klaarkomen de penis eruit halen en niet in de vagina klaarkomen
C
Geslachtsgemeenschap waarbij een condoom gebruikt wordt
D
Periodiek onthouding

Slide 35 - Quizvraag

Wat zijn
primaire geslachts-kenmerken?
A
Geslachtskenmerken die bij de geboorte aanwezig zijn
B
Geslachtskenmerken die in de puberteit ontstaan

Slide 36 - Quizvraag

menstruatie
ovulatie (eisprong)
progesteron
gele lichaam
menstruatie

Slide 37 - Sleepvraag

Op welke dag is de meeste kans op bevruchting
A
1
B
14
C
25
D
28

Slide 38 - Quizvraag

Zet de volgende fasen van de geboorte in de juiste volgorde:
Ontsluiting
Indaling
Uitdrijving
Nageboorte

Slide 39 - Sleepvraag

Een baby groeit in de baarmoeder van een vrouw.

Zet de namen bij de genummerde delen.
vagina
afvalstoffen
voedingsstoffen
zuurstof
embryo
baarmoederwand
placenta

Slide 40 - Sleepvraag

Je hebt het genotype en het fenotype.
Wat wordt bedoeld met het fenotype?
A
De erfelijke informatie op je chromosomen
B
Hoe je eruit ziet

Slide 41 - Quizvraag

Waarbij behoren organismen die samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen?
A
dezelfde soort
B
dezelfde stam
C
alleen hetzelfde ras
D
Hetzelfde rijk

Slide 42 - Quizvraag

Is dit een naaktzadige of bedektzadige?
A
Naaktzadig
B
Bedektzadig

Slide 43 - Quizvraag

8. Zet de groepen in de juiste volgorde. Boven in de grootste en onderin de kleinste. Onderras komt helemaal onderaan
soort 
ondersoort (ras)
geslacht
familie
orde
klasse
stam
rijk

Slide 44 - Sleepvraag

Sleep de passende stam naar het juiste dier.
Sponsdieren
Neteldieren
Weekdieren
Stekelhuidigen
Geleedpotigen
Gewervelden

Slide 45 - Sleepvraag

Tot welke groep behoren de naaktzadigen en bedektzadigen?
A
Mossen
B
Wieren
C
Varens
D
Zaadplanten

Slide 46 - Quizvraag

Varen behoort bij:
A
wieren
B
sporenplant
C
zaadplant

Slide 47 - Quizvraag

Welk ras is dit?
A
Duitse Herder
B
Belgische Herder
C
Nederlandse Herder
D
Mechelse Herder

Slide 48 - Quizvraag

Spinachtigen hebben
A
Meer dan 10 poten
B
10-14 poten
C
8 poten
D
6 poten

Slide 49 - Quizvraag

Insecten hebben
A
Meer dan 10 poten
B
10-14 poten
C
8 poten
D
6 poten

Slide 50 - Quizvraag

Kreeftachtige hebben
A
Meer dan 10 poten
B
10-14 poten
C
8 poten
D
6 poten

Slide 51 - Quizvraag

Kenmerken van vissen zijn:
A
Eieren zonder schaal, kieuwen, warmbloedig
B
Kieuwen, koudbloedig, geen huidbedekking
C
Koudbloedig, kieuwen, eieren zonder schaal
D
Koudbloedig, kieuwen, eieren met kalkschaal

Slide 52 - Quizvraag

kenmerkend aan de klassen reptielen is
A
schubben met slijm, eieren met leerachtige schaal
B
droge schubben, eieren zonder schaal
C
droge schubben, eieren met leerachtige schaal

Slide 53 - Quizvraag

Een populatie is een
A
Verzamelnaam voor alle dieren in een bepaald gebied
B
Verzameling van individuen van één soort in een bepaald gebied
C
Verzamelnaam voor alle dieren en planten in een bepaald gebied
D
Een groep dieren die voedsel voor elkaar zijn

Slide 54 - Quizvraag

Eencelligen
Sponzen
Holtedieren
Platwormen
Rondwormen
Weekdieren
Geleedpotigen
Stekelhuidigen
Gewervelden
Ringwormen

Slide 55 - Sleepvraag