Les 11 Figuurlijk taalgebruik

Les 11 
Figuurlijk taalgebruik
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Les 11 
Figuurlijk taalgebruik

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik


Spoor 2 gaat vanaf nu zelfstandig aan de slag

Volg de instructies.

Slide 7 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 1 op p. 143-145

Deze vraag mag je overslaan. 

Ga direct naar oefening 2 op p. 146.

Slide 8 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 2 op p. 145

Maak de oefeningen via Lessonup en de cursus. 
Zie volgende slide.

Slide 9 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 2 op p. 145

Vraag a

Maak de oefening in de cursus.
Verbeter nadien met de volgende slide.

Slide 10 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 2 op p. 145

Vraag a

- 1 = f
- 2 = c
- 3 = d
- 4 = g
- 5 = a
- 6 = e
- 7 = b

Slide 11 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 2 op p. 145

Vraag b

Maak de oefening in de cursus.
Verbeter nadien met de volgende slide.

Slide 12 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 2 op p. 145

Vraag b

- 1, 3 en 7

Slide 13 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 2 op p. 145

Vraag b

Maak de oefening via Lessonup en schrijf het juiste antwoord op in de cursus.
Zie volgende slide.

Slide 14 - Tekstslide

Er schuilt een addertje onder het gras.
Nu breekt mijn klomp.
Het regent pijpenstelen.

Wat weet je over het werkwoord?
A
geen
B
vervoegd in de tegenwoordige tijd
C
infinitief die vervoegd kan worden

Slide 15 - Quizvraag

Er schuilt een addertje onder het gras.
Nu breekt mijn klomp.
Het regent pijpenstelen.

Wat weet je over de zinsbouw?
A
vaste zin, onveranderlijk
B
het onderwerp kan aangepast worden
C
een zinsdeelstuk, kan in heel wat zinnen voorkomen

Slide 16 - Quizvraag

de wind in de zeilen hebben
werken als een paard
boter op zijn hoofd hebben

Wat weet je over het werkwoord?
A
geen
B
vervoegd in de tegenwoordige tijd
C
infinitief die vervoegd kan worden

Slide 17 - Quizvraag

de wind in de zeilen hebben
werken als een paard
boter op zijn hoofd hebben

Wat weet je over de zinsbouw?
A
vaste zin, onveranderlijk
B
het onderwerp kan aangepast worden
C
een zinsdeelstuk, kan in heel wat zinnen voorkomen

Slide 18 - Quizvraag

een appeltje voor de dorst

Wat weet je over het werkwoord?
A
geen
B
vervoegd in de tegenwoordige tijd
C
infinitief die vervoegd kan worden

Slide 19 - Quizvraag

een appeltje voor de dorst

Wat weet je over de zinsbouw?
A
vaste zin, onveranderlijk
B
het onderwerp kan aangepast worden
C
een zinsdeelstuk, kan in heel wat zinnen voorkomen

Slide 20 - Quizvraag

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 3 op p. 146-147

Vraag a

Maak de oefening via Lessonup en schrijf het juiste antwoord op in de cursus.
Neem het kader op p. 146 erbij voor de theorie.

Zie volgende slide.

Slide 21 - Tekstslide

de bloemetjes buitenzetten

Om welk voorbeeld van figuurlijk taalgebruik gaat het?
A
spreekwoord
B
uitdrukking
C
gezegde

Slide 22 - Quizvraag

iemand in de bloemetjes zetten

Om welk voorbeeld van figuurlijk taalgebruik gaat het?
A
spreekwoord
B
uitdrukking
C
gezegde

Slide 23 - Quizvraag

Waar het hart van vol is, loopt de mond van over.

Om welk voorbeeld van figuurlijk taalgebruik gaat het?
A
spreekwoord
B
uitdrukking
C
gezegde

Slide 24 - Quizvraag

in hart en nieren

Om welk voorbeeld van figuurlijk taalgebruik gaat het?
A
spreekwoord
B
uitdrukking
C
gezegde

Slide 25 - Quizvraag

het rijk alleen hebben

Om welk voorbeeld van figuurlijk taalgebruik gaat het?
A
spreekwoord
B
uitdrukking
C
gezegde

Slide 26 - Quizvraag

met hart en ziel

Om welk voorbeeld van figuurlijk taalgebruik gaat het?
A
spreekwoord
B
uitdrukking
C
gezegde

Slide 27 - Quizvraag

Figuurlijk taalgebruik


Kader op p. 147

Lees de theorie en duid de belangrijkste termen aan.

Slide 28 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 4 op p. 148

Eerste opdracht = 

- Koppel de figuurlijke taal aan de betekenis door het cijfer bij de juiste letter te noteren. 
 
Maak de opdracht in de cursus. Ga nadien naar de volgende slide voor de tweede opdracht.

Slide 29 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 4 op p. 148

Tweede opdracht = 

- Vermeld nu of de figuurlijke taal een spreekwoord (S), een uitdrukking (U) of een gezegde (G) is. 

Maak de opdracht in de cursus. Ga nadien naar de volgende slide voor de oplossingen.

Slide 30 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 4 op p. 148

  • a = 7 = gezegde (G)
  • b = 5  = spreekwoord (S)
  • c = 10 = uitdrukking (U)
  • d = 4 = uitdrukking (U)
  • e = 2 = spreekwoord (S)
  • f = 8 = uitdrukking (U)
  • g = 6 = uitdrukking (U)
  • h = 9 = spreekwoord (S)
  • i = 3 = gezegde (G)
  • j = 1 = gezegde (G)

Slide 31 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 5 op p. 149

- Zoek in een (online)woordenboek het spreekwoord, de uitdrukking of het gezegde 

- Bepaal nadien over welke vorm van figuurlijk taalgebruik het gaat

Maak de oefening in de cursus en verbeter nadien (zie volgende slide).

Slide 32 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 5 op p. 149

  • a: advocaat van de duivel spreken = uitdrukking
  • b: een harde/zware dobber aan iets hebben = uitdrukking
  • c: een onbeschofte, ongemanierde man = gezegde
  • d: failliet gaan = uitdrukking
  • e: Goede wijn behoeft geen krans. = spreekwoord

Slide 33 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 6 op p. 149-450

Vraag a

Bekijk de advertenties en noteer welk figuurlijk taalgebruik je terugvindt en wat de betekenis is. Maak de oefening via Lessonup en schrijf het nadien op in de cursus. Zie volgende slide.

Slide 34 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik: iets in een nieuw jasje steken
A
Betekenis: alle voor- en nadelen bekijken en afwegen
B
Betekenis: het uiterlijk van iets of iemand vernieuwen
C
Betekenis: iets illegaals legaliseren
D
Betekenis: zich (niet) laten foppen, bedotten

Slide 35 - Quizvraag

Figuurlijk taalgebruik: iets wikken en wegen
A
Betekenis: alle voor- en nadelen bekijken en afwegen
B
Betekenis: het uiterlijk van iets of iemand vernieuwen
C
Betekenis: iets illegaals legaliseren
D
Betekenis: zich (niet) laten foppen, bedotten

Slide 36 - Quizvraag

Figuurlijk taalgebruik: witwassen
A
Betekenis: alle voor- en nadelen bekijken en afwegen
B
Betekenis: het uiterlijk van iets of iemand vernieuwen
C
Betekenis: iets illegaals legaliseren
D
Betekenis: zich (niet) laten foppen, bedotten

Slide 37 - Quizvraag

Figuurlijk taalgebruik: zich (niet) laten vangen
A
Betekenis: alle voor- en nadelen bekijken en afwegen
B
Betekenis: het uiterlijk van iets of iemand vernieuwen
C
Betekenis: iets illegaals legaliseren
D
Betekenis: zich (niet) laten foppen, bedotten

Slide 38 - Quizvraag

Figuurlijk taalgebruik


Kader op p. 152

Lees de theorie en duid de belangrijkste termen aan.

Slide 39 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 8 op p. 152


Zoek de betekenis en de oorsprong van de uitdrukking op in een etymologisch woordenboek of op het internet. Maak de oefening in de cursus en verbeter nadien (zie volgende slide).

Slide 40 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik
Oefening 8 op p. 152

- a
Betekenis = iets wat ontoelaatbaar is, verkeerde praktijken
Etymologie = Vroeger mochten er binnen de stadsmuren alleen honden worden gehouden die door een ijzeren (stijg)beugel pasten, kleine honden dus. Het ging om een meetmethode. 

- b

Betekenis = ergens voor moeten opdraaien, in moeilijkheden zitten
Etymologie = Gebakken peren waren vroeger een bekende lekkernij. De uitdrukking gaat over een moment waarop je heerlijk gekookt hebt, maar je gasten komen niet opdagen.

Slide 41 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik

Je bent klaar met de les. 

  • Maak de online oefeningen van les 11 op Pelckmans Portaal. 

! ALLEEN VAN LES 11; NIET DE ANDERE OEFENINGEN !

Slide 42 - Tekstslide