hv2p 01/11

Welkom hv2p!
Fijn dat jullie er weer zijn. Ga lekker zitten.

Wat heb je nodig?
  • lesboek
  • schrift
  • pen
  • telefoon, leg 'm omgekeerd op de hoek van je tafel


1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom hv2p!
Fijn dat jullie er weer zijn. Ga lekker zitten.

Wat heb je nodig?
  • lesboek
  • schrift
  • pen
  • telefoon, leg 'm omgekeerd op de hoek van je tafel


Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
Je leert:
  • Onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken,
  • Kernzinnen herkennen
  • of een korte tekst samenvatten

Slide 2 - Tekstslide

Hoe gaan we dat doen?

  • Eerst uitleg, daarna zelfstandig opdrachten maken.

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn hoofdzaken in een tekst?
A
Wat belangrijk is in een tekst
B
Wat minder belangrijk is in een tekst

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een kernzin?
A
De eerste zin van de inleiding
B
De laatste zin van het slot
C
De belangrijkste zin van een tekst
D
De belangrijkste zin van een alinea

Slide 5 - Quizvraag

Waar in de alinea staat de belangrijkste zin?
A
In het midden
B
Meestal aan het begin, soms aan het einde
C
Altijd aan het einde
D
Die kan overal staan

Slide 6 - Quizvraag

Wat vertel je als je kort wilt vertellen waar een tekst over gaat?
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken

Slide 7 - Quizvraag

Hoofdzaken
  • Wat belangrijk is in een tekst.

  • Hoofdzaken lees je vaak in de inleiding, in het slot en in de kernzin van elke alinea.

  • Tussenkopjes en anders gedrukte woorden kunnen ook helpen om hoofdzaken te vinden.

Slide 8 - Tekstslide

Hoofdzaken
Hoe en waar vind je de hoofdzaken?
  • Vaak in de eerste, de tweede en/of de laatste zin van een alinea.
  • Daartussen staan vaak voorbeelden, toelichtingen of een verdere uitleg, dat zijn bijzaken.
    Denk aan de hamburger... 
Stel jezelf de volgende vragen:
  1. Heb ik deze zin nodig om de tekst/de alinea goed te begrijpen?
  2. Wat zegt deze zin over het (deel)onderwerp?
.
Hoofdzaken (structuur)
Hoofdzaken (structuur)
Bijzaken (vulling)

Slide 9 - Tekstslide

Kernzinnen
  • In een kernzin zet een schrijver vaak het belangrijkste van de alinea: de hoofdzaak.

  • Andere zinnen bevatten bijzaken, minder belangrijke dingen.

  • Een alinea kan meerdere hoofdzaken bevatten, maar heeft maar één kernzin

Slide 10 - Tekstslide

Kernzinnen
  • Een kernzin is vaak de eerste of de laatste zin van de alinea.

  • Soms is er geen duidelijke kernzin.
    Die moet dan zelf gemaakt worden door een zin te maken met het kernwoord.

Slide 11 - Tekstslide



We gaan werken volgens een keuzemenu.

Optie 1:
Je maakt de opdrachten over de kernzinnen

Optie 2: 
Je maakt de opdrachten over samenvatten.
Wat? Je maakt de opdrachten in je schrift.
Hoe? Je werkt zelfstandig.
Hulp? Lees je boek. Als het echt niet lukt vraag je je buur of steek je je hand op.
Tijd? 15 minuten
Resultaat? Extra oefening!
Klaar? Kom het laten zien, dan krijg je een antwoordblad. 
timer
15:00
Aan de slag!

Slide 12 - Tekstslide

Even checken
Je hebt geleerd:
  • Onderscheid te maken tussen hoofd- en bijzaken,
  • Kernzinnen te herkennen
  • of een korte tekst samen te vatten

Slide 13 - Tekstslide

Kahoot?!
We spelen een Kahoot over lezen. Iedereen doet mee. 


Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag! 

Wat? Sla je boek open op p. 14. Je maakt opdracht 3 af (in je schrift).
Hoe? De eerste vijf minuten is het stil. Daarna mag je zachtjes overleggen met je buur. 
Hulp? Lees je boek. Na 5 minuten mag je zachtjes overleggen met je buur. 
Tijd? 10 minuten
Resultaat? We gaan het straks bespreken.  
Klaar? Maak opdracht 4 en 5 op p. 14-17.
timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 3.3
a sloten buiten (al. 1): lieten niet meedoen
b verschraling (al. 2): vermindering van kwaliteit
c ontwikkeling (al. 4): verandering (die doorwerkt op andere gebieden)
d voldoen (al. 4): geschikt zijn; passen (in de situatie)
e toereikend (al. 6): genoeg; voldoende
f interpreteren (al. 7): verklaren; uitleggen
g empathie (al. 7): vermogen om je in iemand in te leven
h op gezette tijden (al. 8): op vaste momenten
i motto (al. 8): (toepasselijke) spreuk

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 3.4-6
4 Mensen hebben tegenwoordig vaak onvoldoende sociale vaardigheden. (twee laatste zinnen van alinea 2)
5 Sociale vaardigheden zijn te verdelen in vier categorieën: contact maken, feedback geven, feedback ontvangen en voor jezelf opkomen. (eerste zin)
6 De eerste heeft met ‘sociale mobiliteit’ te maken, dat betekent: van de ene maatschappelijke laag naar de andere stijgen. De andere ontwikkeling is de nadruk op samenwerking in het onderwijs en op de werkvloer.

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 3.7-9
7 Alinea 6 gaat over sociale mobiliteit en daarover is in alinea 4 ook al iets gezegd.
Je kunt alinea 6 zien als een toelichting op de ontwikkeling ‘sociale mobiliteit’. Een toelichting neem je nooit op in een samenvatting.
8 Volgens technologieprofessor Turkle leer je sociale vaardigheden in eerste instantie door persoonlijk contact, dus vooral tijdens persoonlijke gesprekken en gesprekjes, of die nu plaatsvinden aan de eettafel thuis of in de schoolkantine. (eerste zin)
9 Dat alles betekent dat we ons gebruik van digitale media moeten gaan beperken. (eerste zin)

Slide 18 - Tekstslide