Relative pronouns

Relative Pronouns
Who/which/that/whose/whom
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslide en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Relative Pronouns
Who/which/that/whose/whom

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Als de bijzin over een ding gaat, welk betrekkelijk voornaamwoord kies je dan?
A
which
B
who
C
that
D
whom

Slide 3 - Quizvraag

Het betrekkelijk voornaamwoord markeert het begin van de bijzin
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Als de bijzin tussen komma's staat kun je het betrekkelijk vnw weglaten
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

The lady ....... lost her bag was worried she would never find it again.
A
that
B
weglaten
C
which
D
who

Slide 6 - Quizvraag

Harry Potter is the boy ....... lived.
A
which
B
that
C
who
D
whom

Slide 7 - Quizvraag

Mr. Richards, ........ is a taxi driver, lives on the corner of the street.
A
that
B
who
C
which
D
weglaten

Slide 8 - Quizvraag

This is the ham ...... comes from Spain.
A
which
B
who
C
whose
D
that

Slide 9 - Quizvraag

Prince William, .......... father is a king, will become king after him.
A
who
B
which
C
whose
D
that

Slide 10 - Quizvraag

What did you do with the
money ....... I lent you?
A
who, that, weglaten
B
who, that
C
which, that
D
which, that, weglaten

Slide 11 - Quizvraag

Whom gebruik je na een ........

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Link

Do you understand how these relative pronouns work?
Yes!
Not really...
No.

Slide 14 - Poll